Bijna-Dood-Ervaringen:

Een jongen van twaalf jaar heeft kanker.

Op een gegeven moment helpen de behandelingen niet meer.

Het gezwel groeit, zijn buik wordt steeds dikker.

Op het laatst lijkt het de buik van een zwangere vrouw.

Op dat moment zegt hij tegen zijn moeder die dag

en nacht bij hem zit: ‘Jij bent veel te dik, je moet vermageren.

Je mag geen suiker meer in de koffie en in de thee

en als je gaat eten, mag je maar één aardappel.’

Vanaf die dag bewaakte hij haar eten als een Cerberus.

Zo leerde ik dat kinderen in het ziekenhuis de taal

van het symbool, de taal van het beeld gebruiken

om uit te leggen wat er aan angst en zorg in hen leeft.

Tien jaar lang ben ik pastor geweest in een ziekenhuis.

Zieken en stervenden zijn daar mijn leermeesters geworden,

zoals vandaag trouwens drie mensen onze leermeester waren.

Ik wil u in een aantal korte stappen laten zien wat zij mij

hebben geleerd. Ik ga even door met kinderen.

Het bleek me al spoedig dat een bepaalde beeldtaal,

symbooltaal zeer regelmatig voorkwam.

We kennen allemaal het symbool van de vlinder.

Een zesjarig meisje maakt een tekening van een vlinder

voor haar broertje dat sterven gaat.

Ze weet niets van symbooltaal af, ze gebruikt die spontaan.

In uiterste situaties vallen kinderen terug op een oertaal

die ze intuïtief kennen, zonder die ooit geleerd te hebben.

Een tweede symboolwoord dat regelmatig op de

kinderkliniek terugkwam, was het woord verhuizen,

meestal als aanduiding voor de naderende dood.

Een dertienjarig meisje maakt een gedichtje,

een aantal maanden voordat ze gaat sterven, overigens

zonder dat iemand dat op dat moment nog vermoeden kon.

Het gedichtje heet ‘Verhuizen’ en het slot luidt:

‘…De TV, de klok, de planten en zo meer,

alles wordt nu ingepakt,

voor de laatste keer wordt de haard uitgedaan,

ik had er nog wel hout voor gehakt, dan… is het stil.

Ik laat een traan en zeg: dag fijnste huis wat heeft bestaan,

tot weerziens misschien… misschien.’

(Uit: ‘Als de dood vroeg komt.’ Hans Stolp)

Kinderen blijken dus intuïtief weet te hebben van de afloop

van hun ziekte, hoewel dat volgens de logica van

het verstand niet kan.

Een symbool is dus niet alleen maar een symbool,

maar het bevat ook een diepe werkelijkheid.

Susan Bach, de bekende Londense psychoanalytica

verricht in de kinderkliniek in Zürich onderzoek naar kindertekeningen.

Ze kwam daarbij tot de volgende conclusies:

– kinderen hebben zonder enige informatie vooraf

weet van de ernst van hun ziekte, intuïtief;

– ze weten ook intuïtief hoe die ziekte afloopt en geven

dat in symbolen, gedichten, fantasieën, tekeningen weer;

– ze geven ook aan welke lichaamsdelen nog aangetast

zullen worden door die ziekte, nog voordat medici dat weten.

Met een zekere regelmaat heb ik dat zelf ook ervaren.

Soms geven kinderen zelfs exact in symbolen aan hoeveel

tijd ze nog te leven hebben.

Door al die ervaringen ging er in mijzelf een wereld open.

Kind van het rationele tijdperk dat ook ik ben en was,

had ik aangenomen dat alleen dat waar was wat bewezen

kon worden. Wat zichtbaar was.

Nu kwam ik in aanraking met een kennis, een weten,

dat daar boven uitsteeg. Een intuïtieve kennis.

Op een zekere dag zat ik samen met de moeder bij

een stervend meisje van 13 jaar. Het meisje lag in coma,

ze zou waarschijnlijk sterven zonder wakker te worden.

Plotseling ging ze rechtop in bed zitten, wees op de witte

muur tegenover zich en riep met een stem vol verrukking,

die ik vandaag nog in mijn oren hoor klinken:

‘Mamma kijk eens wat mooi; een stad op een berg

en allemaal licht, allemaal licht.’

Die stem vergeet ik inderdaad nooit meer.

Door zulke ervaringen is het mij helder geworden dat

wat kinderen en later volwassenen daarover vertellen,

werkelijkheid bevat.

Sommige kinderen vertelden ook over een lichtende

gestalte. Die zagen ze vaak bij het sterven, maar ook bij

die cytostaticakuren, de chemische kuren waarmee kanker bestreden wordt en die haaruitval en misselijkheid met zich

mee kunnen brengen. En vaak, midden in de nacht als het

kind alleen is en zich ellendig en rot voelt, staat er

een gestalte van licht naast hun bed. Die meestal niets zegt,

alleen maar een hand op hun voorhoofd legt of de naam

van het kind noemt. Maar je kunt het zien als hij is geweest.

Door die gestalte is het kind werkelijk veranderd.

Je ziet op dat gezicht iets van stille vrede.

Het is al eerder gezegd: de naam die kinderen voor die

gestalte gebruiken, wisselt. Kinderen met een christelijke

achtergrond noemden hem Jezus, anderen gebruikten

het woord engel en nog weer anderen ‘die man van licht.’

Ook in de literatuur kom je deze ervaringen vaak tegen.

Behalve met kinderen werkte ik ook met volwassenen.

Week in week uit vertelden volwassenen mij over BDE’s.

Bijna altijd werd dat verhaal ingeleid met de woorden:

‘Ik wil u vertellen wat ik nog nooit iemand anders

verteld heb en ook niemand anders zal vertellen.’

Waarom durfden ze het niet te vertellen?

Vanwege het taboe, het onbegrip bij de buitenwereld,

maar ook omdat hun belevenissen zich eigenlijk niet

in woorden lieten vangen.

Twee korte voorbeelden, er zijn tenslotte al voorbeelden

genoeg genoemd. Ze vertelde zo’n BDE.

Die tunnel, gestalte van licht, prachtige weilanden.

Ik loop door een ziekenhuisgang, waar een mevrouw

op een brancard ligt, in witte operatiekleren.

Als pastor maak je dan even een praatje.

Ze vertelde dat ze lag te wachten op een hersenoperatie,

maar ze lag daar met zo’n diepe rust, dat ik stomverbaasd

was en tegen haar zei: ‘Hoe kunt u zo rustig zijn?

Als ik mezelf in uw plaats voorstel en ze moesten aan mijn hersenen beginnen, dan zou ik ‘m knijpen als een ouwe dief.’

‘Ja, zei ze, maar ik ben al twee keer eerder geopereerd en

toen heb ik iets meegemaakt waardoor mijn hele leven is

veranderd.’

Ze vertelde een BDE; de tunnel, de gestalte van licht,

de prachtige weilanden. Ze eindigde met:

‘Hoe het nu ook gaat, het is goed.

Als ik niet meer terugkeer, weet ik waar ik heen ga en ik

verlang ernaar. Als ik terugkom, is het ook goed, want ik heb

nog jonge kinderen, die mij nog hard nodig hebben.’

Een man van vijftig moest gaan sterven en hij was doodsbang

voor de dood. We hebben er een aantal keren over gepraat.

Dat hielp niet, natuurlijk niet. Tot ik op een morgen

binnenkom en hij ligt te stralen in zijn bed.

“Ik heb gedroomd. Ik liep over een weg van stralend licht en

aan het einde van die weg was een gouden poort.

Ik wilde niets anders dan die poort doorgaan, maar toen zei

een stem dat ik nog één keer terug moest gaan.

Maar heel gauw zou ik er weer komen en dan mocht ik

door die poort naar binnen.”

Hij is een dag later, in volle vrede, gestorven.

Ik zei al, in al die verhalen hoorde ik keer op keer de echtheid,

de authenticiteit. Mensen zeiden ook telkens dat het geen

droom was, maar realiteit, onontkoombare werkelijkheid.

Je moet ernaar luisteren, er gehoor aan geven.

Daarnaast veranderde hun visie op en houding tegenover

de dood voorgoed. Geen angst voor de dood meer, totaal niet. Zelfs was er vaak sprake van een heimwee of van een verlangen.

En hun visie op het leven veranderde. Het leven wordt meer en meer als een persoonlijke taak gezien waarbij het vooral gaat

om een zeker inzicht, alsof die lichtende gestalte bij het

terugzien van de levensfilm vroeg:

‘Heb je begrepen waar dit leven om gaat?’

En ook: ‘Heb je jezelf geoefend in liefde?’

Dat woord liefde keert ook met een zekere regelmaat terug.

Al die ervaringen deden ook mijzelf wat.

Toen ik in het ziekenhuis begon te werken wist ik echt niet

wat ik nu van de dood denken moest. Maar door deze

ervaringen, door deze leermeesters groeide er in mijzelf

een zeker weten. Dat uitte zich in een droom.

Op een dag waren er een aantal mensen in het ziekenhuis gestorven met wie ik een bepaalde band gekregen had.

Je zit ‘s avonds zo wat na te denken.

Ik droomde die nacht en een stem zei tegen me:

‘De continuïteit tussen leven en dood is groter dan de

breuk tussen die beide.’ Ik vind dat een prachtige zin,

omdat ik het zelf nooit zó kernachtig zou kunnen bedenken.

Dat wat blijft, is meer dan de breuk tussen die twee.

Op aarde kijken we aan tegen die absolute breuk,

de voortgang is meer.

Zo ben ik de dood gaan leren zien als ‘een overgaan.’

Tegenwoordig zeg ik zelfs: ‘als een opengaan naar het licht.’

Kübler-Ross gebruikt dat prachtige beeld van een schip

dat op een gegeven moment voorbij de horizon vaart.

Vanaf het strand zie je het niet meer, maar het is er nog wel.

Zo is het ook met de dood.

Mensen zeiden ook telkens dat het geen droom was,

maar realiteit, onontkoombare werkelijkheid.

Overigens, we spreken vandaag over BDE’s, maar voor mezelf,

en dat is ook al eerder gezegd, zijn er meer ervaringen dan op

de grens van leven en dood. Vandaar dat ik zelf wat vaker

spreek over ‘verlichtende ervaringen,’ want dergelijke ervaringen vinden ook midden in het leven plaats.

Verlichtende ervaringen omdat die ervaringen in ons een dieper weten doen oplichten, wat voor die tijd toegesloten, verborgen

was in onszelf.

Twee voorbeelden daarvan. Tijdens mijn werk in het

radiopastoraat krijg ik juist over die ervaringen midden

in het leven veel te horen.

Een man vertelde over zijn scheiding.

De dag nadat hij bij zijn vrouw was weggegaan,

zat hij in de kerk.

De dominee kondigde het stil gebed aan en zei zoiets als:

‘Laat alles maar door je heen gaan wat er in je leeft.’

De man vertelde dat hij op dat moment tot in zijn tenen toe

een diepe zorg voelde voor zijn vrouw:

‘Plotseling zag ik op het wandkleed achter de avondmaalstafel

een gezicht van louter licht. Dat gezicht zei hardop tegen mij:

‘Ik zal voor haar zorgen.’ Ik heb nooit geloofd in deze dingen,

maar hieraan ontkom ik niet.’

Laatst kreeg ik een gemeentebrief van een predikant

uit het Duits-Zwitserse grensgebied. Hij vertelde dat hij had gewaakt bij een gemeentelid dat stervende was.

Hij wilde de man niet alleen laten sterven, dat doe je niet.

Hij zat daar, eerst onrustig, dan steeds rustiger.

Totdat hij plotseling vier gestalten zag neerdalen bij de hoeken

van het bed. En even later zag hij ze weer omhoog gaan.

De man bleek gestorven te zijn. Ook deze man, nuchter,

had nooit tevoren iets dergelijk meegemaakt, maar ook zegt

hij: ‘Ik ontkom er niet aan dit serieus te nemen. Hoezeer het

ook al mijn denkbeelden overhoop gooit.’

Verlichtende ervaringen, ze veranderen veel in onze

kijk op het leven.

Zelfs de term ‘opnieuw geboren worden’ is genoemd.

Veel mensen zeggen dat. Het lijkt alsof je helemaal opnieuw

naar dit leven gaat kijken. Hoe dan?

Dan vallen ongeveer deze woorden:

De werkelijkheid is zoveel groter dan deze aardse, zichtbare werkelijkheid. Het is alsof wij mensen op deze aarde leven

met oogkleppen voor.

Soms, een enkel moment, gaan die oogkleppen even opzij

en dan mag je iets verder zien dan dat beperkte stuk

dat we dagelijks zien. Anderen zeggen: alles is hier met

sluiers bedekt, maar soms trekt even die mist op en mag

je verder kijken. Ons leven hier op aarde is ingebed in een

veel grotere werkelijkheid.

En velen zeggen: vanuit de grotere werkelijkheid zijn er

helpende gestalten. Gestalten die meestal voor ons verborgen

zijn, maar wel naast ons gaan en soms, één moment, zie je ze.

De grens tussen deze wereld en die grotere wereld is niet

absoluut. Als we iets geleerd hebben is het dat.

Zo is ook de grens tussen leven en dood niet absoluut.

Daar zitten gaten in. Dat is in feite ook een heen en weer gaan.

Ik heb dat zelf ervaren toen mijn broer overleden is en ik

in het jaar na zijn dood hem drie keer heb teruggezien.

Ook dat is een ervaring waarvan ik, als iemand mij tevoren

gezegd zou hebben dat het mogelijk is dat gestorvenen

zich aan je laten zien, gezegd zou hebben: je bent gek.

Vanaf dat moment was het echter anders, omdat ik er

niet onderuit kon.

Ik wil u daarover een gedichtje voorlezen, omdat het

voor mij de makkelijkste manier is om erover te vertellen:

Terwijl ik nadacht over het gemis,

zijn dood, de zon die scheen bij zijn

begrafenis, gebeurde het dat zomaar

in de donkere kamer waar ik zat,

een licht begon te stralen. Een licht

zo sterk, dat het verdichting, kwadratuur

was van wat wij als licht in deze wereld

kennen. Ik wist mij aangeraakt.

Een vreugde, nooit gekend, vervulde mij.

Toen zag ik, midden in het licht,

mijn broer. Geen jaar nog was hij dood.

Maar in dat jaar verscheen hij mij driemaal

De laatste keer zei hij.- “Nu kom ik

niet meer terug, maar ga voorgoed.”

Het licht, waarin hij woont, en leeft,

en wacht op mij, ik draag het in mij mee.

(Uit:’Tussen herkomst en bestemming’ door Hans Stolp)

Kinderen met een christelijke achtergrond noemden hem Jezus,

anderen gebruikten het woord engel en nog weer anderen

‘die man van licht.’

Er is duidelijk sprake van een taboe op verlichtende ervaringen.

Tot op de dag van vandaag hoor ik dat uit de berichten die ik

bij het radiopastoraat binnenkrijg. Onlangs belde bijvoorbeeld een bijna tachtigjarige mevrouw die in 1944 een BDE heeft gehad.

Na 46 jaar sprak ze daar voor het eerst over. Zelfs aan haar man

had ze het niet verteld. Iemand anders schrijft een brief en vertelt

dat ze tien jaar lang alleen had rondgelopen met zo’n ervaring,

het toen haar predikant had verteld, die reageerde met de opmerking: ‘Het is maar een droom.’ Woorden die bij haar hard aankwamen, omdat ze het gevoel had dat haar zo een heel kostbare geloofservaring werd afgepakt.

Waarom dat taboe? Waarom zo bang voor dingen die tot de mooiste en kostbaarste ervaringen van ons leven horen?

Ik denk omdat het onze visie op de werkelijkheid aantast.

En wij mensen zijn altijd bang als we weer met lege handen

moeten gaan nadenken. Het tast onze visie aan.

Bijvoorbeeld ten aanzien van de dood.

De dood is niet langer dood, geen einde, maar een overgang.

De werkelijkheid is zoveel groter.

Taboe ook, omdat we in deze ervaringen tot de conclusie

moeten komen dat de wetenschap beperkt is in haar waarnemingsvermogen. Er bestaan werkelijkheden die

op dit moment voor de wetenschap ontoegankelijk zijn.

Dat is, geloof ik, een van de heetste hangijzers.

Max Planck, een bekende natuurkundige, wilde in zijn jeugd

natuurkunde gaan studeren, maar men raadde het hem af,

want, zei men, alles in de natuurkunde is al bekend.

De hoogmoed van de wetenschap ging zover dat dat de

gangbare gedachte was. Van daaruit was het ook zo datalles

wat de wetenschap niet kon bewijzen, ook niet bestond.

In onze dagen wordt terecht de euforie over de almacht

van de wetenschap aangetast.

En tenslotte is het taboe, omdat niet alleen het verstand

een invalsweg blijkt tot kennen en weten, maar ook de

intuïtie, ook en vooral de ervaring, ons hart.

Samenvattend: bestudering van verlichtende ervaringen,

van BDE’s is een breekijzer in de muur van de werkelijkheid

zoals wij die altijd gezien hebben. Maar sinds Berlijn weten

we dat muren kunnen vallen.

Hans Stolp