De herontdekking van onze verloren ziel

Een toenemende aandacht voor ons lichaam.

Dat wij een (fysiek) lichaam hebben, is voor iedereen vanzelfsprekend. Dat wij dat lichaam moeten onderhouden

en verzorgen, vinden we zó gewoon dat we daar meestal

niet eens over nadenken. We eten elke dag een paar keer

om ons lichaam te voeden, we slapen ’s nachts om ons

lichaam rust te geven en velen doen aan sport om hun

lichaam soepel en vitaal te houden.

Als ons lichaam ziek is, gaan we voor genezing naar de

dokter en als dat lichaam ouder wordt en er niet meer

zo stralend jong uitziet, gaan steeds meer mensen naar

een plastisch chirurg of een schoonheidsspecialiste.

Als je een poosje op internet rondkijkt, kom je van alles

tegen op het gebied van de zorg voor het lichaam.

In allerlei variaties kom je teksten als deze tegen:

Tijdens drukke, hectische en stressvolle periodes heeft

ons lichaam veel te verduren. Geef het een beetje extra

aandacht en je zult zien dat het zich dubben en dwars

terugbetaalt door middel van een blakende gezondheid.

Wanneer we ons afvragen, waar die grote aandacht voor

het lichaam vandaan komt, kunnen we iets heel opvallends waarnemen. Als we namelijk terugkijken naar de jaren die

achter ons liggen, zien we dat de mensen in vroeger tijden

veel minder aandacht voor hun lichaam hadden. Pas in de

voorbije decennia begonnen wij steeds meer, ja, opvallend

meer zorg en aandacht voor ons lichaam te krijgen.

Ons lichaam is ‘in’.

In allerlei reclames op de TV worden ons middelen

aangeprezen die ons lichaam goed doen en het zoveel

mogelijk behoeden voor verval. Poeders en pillen, zalfjes, medicijnen en botox: op dat gebied behalen zakenmensen

een miljoenenomzet. En dus komt de vraag op: hoe komt

het eigenlijk dat we in korte tijd zoveel meer aandacht

voor het lichamelijke kregen?

Egyptische cultuur gespiegeld:

Die toenemende aandacht voor het fysieke lichaam doet

denken aan een tijd en een cultuur, die al ver achter ons

liggen, maar waarin eveneens zo’n sterke aandacht voor

het lichaam bestond: de Egyptische cultuur.

Meestal wordt gezegd dat die cultuur, ofwel het Egyptische

tijdvak, van 2907 voor Christus tot 747 voor Christus duurde.

Ook in Egypte werd veel aandacht besteed aan het lichaam,

maar dan niet zozeer aan het levende lichaam, maar vooral

aan het dode lichaam. De Egyptenaren staan immers bekend

om de mummies: hun kunst om het dode lichaam zo te

behandelen en te conserveren dat het nog eeuwenlang kon

blijven voortbestaan. In allerlei musea over heel de wereld

liggen gebalsemde mummies uit die tijd die dus al duizenden

jaren oud zijn!

Merkwaardig daarbij is overigens dat we ons nooit hebben afgevraagd of het eeuwenlang bewaren van zo’n gebalsemd lichaam misschien wel eens een negatieve invloed kan hebben

op de verdere levensweg van de ziel die eens dat lichaam bewoonde….

Eerdere culturen kenden de praktijk van het balsemen niet.

In de oeroude Indische cultuur en in de oorspronkelijke

Perzische cultuur leefde het sterke besef dat je het dode

lichaam maar het beste kon verbranden, omdat de ziel zich

dan vrijelijk, bevrijd van het fysieke lichaam, kon voortbewegen

op haar reis door de geestelijke werelden. Maar in Egypte was

dit vanzelfsprekende weten, het was immers geen geloof,

maar een schouwend weten, langzaam vervaagd en werd de

dood een vraagteken voor de mens. Het uitzicht op het leven

aan de overkant van de dood was wazig, mistig en

onduidelijker geworden. Vanaf 3000 v. Chr. was het Kali Yuga ingetreden, het donkere tijdperk, waarin de geestelijke wereld steeds meer toegesloten werd. Alleen ingewijden konden nog

wat waarnemen. Daardoor kwam men op de gedachte dat de gestorvene op zijn reis door het hiernamaals de herinnering

aan dat fysieke lichaam en aan allerlei gebruiksvoorwerpen

goed zou kunnen gebruiken.

Dat mummificeren had grote gevolgen: de ziel kwam

voortdurend terug om naar haar, gemummificeerde, lichaam

te kijken, het te bewonderen en voorbereidingen te treffen

om de volgende keer weer precies zo’n lichaam te krijgen.

Sinds die Egyptische ervaring hebben we een sterkere

interesse ontwikkeld voor ons fysieke lichaam. Velen van

ons hebben immers wel een Egyptische incarnatie achter

de rug en hebben vanuit dat leven, en vooral vanuit het

leven na de dood in die incarnatie, die sterkere interesse

voor het lichaam meegenomen. En naast die aandacht

voor het lichamelijke hebben we vanuit die tijd een sterk ontwikkeld materie, ofwel een sterk ontwikkeld

materialisme meegenomen: dat ontwikkelde zich als vanzelf

uit die fascinatie voor het dode lichaam.

Via de materie van het fysieke lichaam raakten we gefixeerd

op alle materie!

De zeven na-Atlantische tijdvakken:

Het boeiende is nu dat onze tijd, het vijfde na-Atlantische

tijdvak, het derde, ofwel het Egyptische tijdvak spiegelt:

onze tijd is op een bepaalde manier een herhaling van het Egyptische tijdvak. Van de vele reeksen van zeven die we in

de esoterische geschiedenis aantreffen, is het vierde, tijdvak, cultuur, periode enzovoort, namelijk altijd het grote keerpunt. Daarna worden de eerste drie op een hoger niveau herhaald.

Concreet ziet dat er als volgt uit.

Er zijn zeven na-Atlantische tijdvakken

– het Oud-Indische tijdvak (ongeveer 7000 v. Chr.

tot ongeveer 5000 v. Chr.)

het Oud-Perzische tijdvak (ongeveer 5000 v. Chr.

tot ongeveer 3000 v. Chr.)

het Egyptische-Chaldeeuwse tijdvak (2907 v. Chr. tot 747 v. Chr.)

het Grieks- Romeinse tijdvak (747 v. Chr. tot 1413 na Chr.)

het huidige, na-Atlantische tijdvak (1413 na Chr. tot 3573 na Chr.)

het 6e na- Atlantische tijdvak en

het 7e na Atlantische tijdvak.

Zoals gezegd, is het vierde tijdvak, het Grieks-Romeinse tijdvak

dus, het grote keerpunt. Het is dan ook het tijdvak, waarin Jezus

de Christus werd geboren.

Het vijfde, ofwel het huidige tijdvak, is een herhaling van het

derde (het Egyptische dus) op een ander, hoger niveau.

Het zesde tijdvak is dan een herhaling op een hoger niveau

van het tweede, en het zevende tijdvak een herhaling op

een hoger niveau van het eerste tijdvak.

Dit alles betekent dat wij in onze tijd de ervaringen van het Egyptische tijdvak op een andere, hogere manier opnieuw

beleven. Ofwel: de geestelijke ervaringen die wij in die

Egyptische incarnatie(s) opdeden, komen op een nieuwe

manier in onze huidige incarnatie tot leven. Daarom is het

heel begrijpelijk dat we in onze tijd een toenemende

aandacht voor het fysieke lichaam, en daarmee voor heel

de materie, kunnen waarnemen. Alleen is de zorg die de Egyptenaar voor het dode lichaam had, nu omgevormd

tot een aandacht voor het levende lichaam. Nu wordt ook

begrijpelijk, waarom de Egyptische cultuur in onze tijd zo

populair is, en niet, bijvoorbeeld, de oorspronkelijke

Perzische cultuur die toch net zo belangrijk was voor de

geestelijke ontwikkeling van de mens.

Het is met name Rudolf Steiner die vertelde dat

de herinnering aan het mummificeren en de gevolgen

daarvan: de blijvende aandacht vóór, en gerichtheid óp

het fysieke lichaam na de dood, de basis heeft gelegd

voor het huidige materialistische denken.

Zo gezien is dus zowel het huidige materialisme, als die

zo opvallend grote aandacht voor het lichamelijke,

volkomen begrijpelijk. Zozeer werkt het Egyptische tijdvak

dus tot in onze tijd door.

“Egyptische mythen en mysteriën” Rudolf Steiner

Uitg. Christofoor (2007)

‘De mens is alleen maar een lichaam’ Nietzsche

Apostel Paulus: volgens de apostel Paulus heeft ieder mens

een lichaam, een ziel en een geest.

Tegelijk met de toenemende aandacht voor het fysieke

lichaam, zien we dat in onze tijd de aandacht voor de ziel,

ofwel voor ons innerlijk leven, meer en meer verdwijnt.

Het woord ‘ziel’ is voor velen al iets vaags geworden,

waarvan ze betwijfelen of wij mensen dat wel bezitten.

Vandaar dat ik het woord ‘ziel’ maar meteen ‘vertaal’

met die uitdrukking ‘innerlijk leven’: daar kunnen al veel

meer mensen zich iets bij voorstellen.

Het was overigens de filosoof Nietzsche (1844-1900) die

het levensgevoel van zijn tijd, en vooral van de tijd die

komen ging, onder woorden bracht door te stellen dat wij

mensen alleen maar een lichaam hebben en geen ziel.

Hooguit, zei hij, heeft ons lichaam enkele zielenaspecten.

Maar dat is alles. Lijf, schreef hij, ben ik geheel en al, en

verder niets; en ziel is slechts een woord voor iets aan het

lijf. Dat de mens naast een lichaam en een ziel ook nog een

geest heeft, was voor Nietzsche helemaal een onmogelijke voorstelling. Je mag hem dan ook zien als iemand die de consequenties trekt van een eeuwenlange ontwikkeling,

waarbij de mens eerst de geest verloor, toen de ziel, en

zodoende meer en meer werd gereduceerd tot alleen maar

een lichaam. Om deze ontwikkeling kort samen te vatten,

kan ik het zo zeggen:

– Volgens de apostel Paulus heeft ieder mens een lichaam,

een ziel en een geest.

– Op het Concilie van Constantinopel in 869 werd door

de kerkvaders echter uitgesproken dat de mens alleen

maar bestaat uit een lichaam en een ziel; de geest werd

dus geschrapt. Daarmee werd de drieledigheid van het

lichaam, zoals Paulus die nog kende en beschreef,

gereduceerd tot een tweeledigheid.

– In de negentiende eeuw was het vervolgens Nietzsche

die uitsprak dat de mens alleen maar een lichaam heeft;

hooguit kun je volgens hem zeggen dat dit lichaam een

paar zielenkwaliteiten bezit; zo reduceerde Nietzsche de

mens dus tot een wezen dat alleen maar een lichaam had.

Nu was Nietzsche meer dan een filosoof: je mag hem

waarschijnlijk ook wel een ziener noemen die bepaalde toekomstige ontwikkelingen aanvoelde en in woorden

wist te vangen. Want wat hij toen voorzag, is in onze tijd

pas écht de eigenlijke doorsneebeleving van de meeste

mensen geworden. Voor steeds meer mensen is het woord

ziel iets vreemds, waarbij ze zich niets meer kunnen voorstellen.

Ze zien de mens vooral, en vaak alleen maar, als een lichaam. Daarom is de angst voor de dood bij velen ook zo groot

geworden: als je alleen maar een lichaam hebt en geen ziel,

wat blijft er dan nog over als je sterft? Niets.

Zo gezien moet de dood wel het definitieve einde van de

mens betekenen. En dat is precies, zoals veel mensen in onze

tijd tegen het leven en de dood zijn gaan aankijken.

Wat Nietzsche meer dan honderd jaar geleden schreef, is nu

dus gemeengoed geworden.

Zelf de zorg voor onze ziel op ons nemen:

Tot nu toe werd onze ziel, ofwel ons innerlijk, geestelijk leven, vooral behoed en verzorgd door de kerk. Geestelijken waren,

en zijn, vooral zielenherders. Zelf noem ik mij altijd ‘pastor’ en

niet predikant of dominee. Want het woord pastor betekent ‘herder’, ofwel: ‘zielenherder’ en dat is wat ik mij vooral voel.

Maar in onze dagen zien we hoe het instituut kerk in snel

tempo aan gezag verliest. De seksschandalen in de Katholieke

Kerk zijn de zoveelste slag voor de kerk: veel mensen kunnen

niet meer naar een priester kijken, zonder meteen aan die schandalen te denken. Daarnaast nemen steeds meer mensen afscheid van de kerk, omdat ze zich niet meer kunnen vinden

in de dogma’s en andere geloofsuitspraken van de kerk.

Bovendien is de vrouwonvriendelijkheid van de Katholieke

Kerk; vrouwen mogen nog steeds geen priester worden, laat

staan bisschop of paus, steeds moeilijker te verdragen.

Om allerlei redenen is deze snelle teloorgang van de kerk begrijpelijk: als je innerlijk leert kijken, blijkt deze namelijk

een diepere zin te hebben. Wij moeten in deze tijd immers

leren om de autoriteit in ons zelf te zoeken en die niet aan

anderen, en dus ook niet aan geestelijken, uit handen te

geven. We moeten leren onze eigen priesteres of priester

te zijn, onze eigen paus of pausin. We moeten het wagen

voor onszelf onze eigen bisschop of onze eigen pastor

te zijn. En als we die stap hebben leren zetten, moeten we vervolgens leren om zelf, op eigen geestelijke kracht, het

innerlijke weten in onze ziel op te delven en ons daaraan

toe te leren vertrouwen. We doorleven dus een proces dat

ons van ‘buiten’ naar ‘binnen’ leidt: in plaats van aanwijzingen

en leiding van buitenaf te ontvangen, moeten we nu zelf voor

ons innerlijke leven of voor onze ziel leren zorgen.

Zo leerden katholieken vroeger in de kerk de zeven

hoofdzonden: ijdelheid, hebzucht, lust, afgunst, gulzigheid,

toorn en luiheid. Door deze zeven zonden aan de gelovigen

voor te houden, leerden zij als vanzelf daarover na te denken

en op die manier aan hun ziel te werken, of, zoals we

tegenwoordig zouden zeggen: aan zichzelf te werken.

En zo ging het vroeger in wezen altijd: bijna alle mensen behoorden in vroeger tijden tot een kerkgenootschap en

leerden daar om op allerlei verschillende manieren voor hun

ziel te zorgen. In deze tijd valt de rol van de kerk langzaam

weg; daarom zullen we nu moeten leren om zelf de verantwoordelijkheid voor onze ziel op ons te nemen en

voor haar te zorgen. Maar dat is voor velen nog een uiterst vreemde gedachte, zeker in een materialistische tijd, waarin

steeds minder mensen zich bij het woord ziel iets kunnen voorstellen. Zeg maar eens tegen een ander: wij moeten in

deze tijd zelf de zorg voor onze ziel op ons nemen….

Of, wij moeten in deze tijd onze ziel zien terug te vinden…

Zeer waarschijnlijk kijkt de ander je glazig aan en vraagt zich

af, of je misschien een beetje vreemd bent geworden.

Het is een levenssfeer, waaraan we kunnen herkennen,

hoezeer de opvattingen van Nietzsche in onze tijd

gemeengoed zijn geworden.

De zeven hoofdzonden

Zo leerden katholieken vroeger in de kerk de zeven

hoofdzonden: ijdelheid, hebzucht, lust, afgunst, gulzigheid,

toorn en luiheid.

De tragische gevolgen als onze ziel verkommert…..

Twee belangrijke factoren bepalen dus in onze tijd onze

geestelijke levenssfeer. Enerzijds zijn de kerken steeds minder

in staat de zorg voor onze ziel of ons innerlijk leven op zich te nemen. Ze verliezen in snel tempo hun gezag en invloed. Bovendien valt het ons steeds moeilijker om aanwijzingen te aanvaarden die van buitenaf naar ons toekomen. Anderzijds

zijn de mensen zich er überhaupt steeds minder van bewust

dat ze een ziel hebben die verzorgd moet worden. Daardoor komen we als vanzelf in een geestelijke leegte terecht: een

tijd waarin onze ziel verkommert, omdat zij geen verzorging

en oprechte aandacht krijgt. De gevolgen daarvan zijn veel

groter en ingrijpender dat we vaak beseffen.

Dat zoveel mensen in deze tijd kampen met depressiviteit

en met diepe gevoelens van eenzaamheid, heeft alles te maken

met dat tekort aan verzorging van onze ziel.

Dat het aantal zelfdodingen zo groot is, heeft alles te maken

met het feit dat mensen de zin van het leven niet meer kunnen ervaren en niet meer weten dat wij hier op aarde zijn om een levensopdracht te vervullen en om onze lessen te leren.

Dat volgens de laatste berichten in drie jaar tijd twee keer

zoveel kinderen bij een psychiater terecht kwamen, zegt alles

over de zinloosheid van het leven die zoveel jongeren ervaren. Alleen als wij onze ziel weer weten terug te vinden die ons wegvoert uit die sfeer van zinloosheid, depressiviteit en leegte.

In onze ziel sluimeren immers de diepere krachten die ons zicht geven op de zin van het leven. In onze ziel sluimert het stille

weten dat ons ervan bewust wil maken dat wij op aarde zijn

om liefde te leren, alleen maar liefde.

In onze ziel kunnen we het antwoord vinden op de vraag:

wat is de dood eigenlijk? Maar als wij ons niet bewust

verbinden met de stille krachten van onze ziel en heel gericht

voor haar leren zorgen zullen we nooit antwoorden krijgen

en nooit die diepere krachten op het spoor komen die ons

uittillen boven dat gevoel van zinloosheid en eenzaamheid.

Moedeloosheid vanwege de toenemende verloedering:

Tegenwoordig klagen steeds meer mensen over de

toenemende verloedering en verharding van onze samenleving. Mensen leren kennelijk steeds beter voor zichzelf op te komen, maar vergeten daarbij vaak het respect en de liefdevolle aandacht voor de ander, zeggen sommigen. Anderen klagen over het toenemende egoïsme, natuurlijk altijd het egoïsme van de ander

en nooit van zichzelf, en de botheid van mensen, bijvoorbeeld in het verkeer. Bijna iedereen heeft wel eens te lijden gehad onder

de agressie van een ander en als je dit thema in een groep aan

de orde stelt, wordt het voorlopig niet meer stil.

Velen worden er wat moedeloos van, omdat ze niet meer

weten hoe die ontwikkeling te niet gedaan of gekeerd kan

worden. Het lijkt wel een soort noodlot dat we maar moeten

zien te verdragen en te doorstaan. Het is zelfs zó’n

opvallende ontwikkeling dat steeds meer mensen beginnen

terug te verlangen naar vroeger, naar ‘de goede oude tijd’.

Onze vroegere premier Balkenende pleitte daarom voor

herstel van de oude, beproefde normen en waarden.

Maar terug kunnen we niet meer: niet langer kunnen we

immers die normen en waarden aangereikt krijgen, ook door

de kerk niet; we zullen die normen en waarden voortaan zelf moeten opdelven in onze eigen binnenwereld, in onze eigen

ziel. Maar dan kan alleen, als we weer een open, oprechte en onbevangen aandacht krijgen voor onze ziel en die leren

behoeden en verzorgen.

Kortom: ouderen én jongeren zullen in deze tijd moeten

leren hoe ze hun ziel kunnen terugvinden en daarvoor

kunnen zorgen. Dat bijvoorbeeld het onderwijs kinderen

moet helpen om zich deze opdracht bewust te worden, zal

dankzij al het bovenstaande inmiddels hopelijk meer dan

duidelijk zijn!

Ook zal het onderwijs kinderen technieken en mogelijkheden moeten aanreiken om deze zorg voor de eigen ziel ook bewust

en concreet op zich te kunnen nemen. De tijd is allang voorbij

dat het in het onderwijs vooral om kennis gaat. In deze tijd zal

het vooral moeten gaan over de vraag: hoe word je een goed mens? En hoe leer je met jezelf te leven en goed voor je eigen

ziel te zorgen?

We mogen hen deze ontdekking laten doen: wie voldoende

tijd aan zijn ziel of zijn innerlijke leven besteedt, zal een

gelukkiger mens worden; wie de tijd neemt voor zichzelf, zal

meer plezier in het leven hebben en wie eerlijk naar zichzelf

leert kijken, zal vrolijker en meer ontspannen in het leven staan.

De zorg voor onze ziel:

Net zoals ons lichaam dagelijkse verzorging nodig heeft,

zo heeft ook onze ziel die nodig. Dat betekent dat we dagelijks even de tijd moeten nemen voor onze ziel.

Concreet houdt deze opdracht in:

– Neem elke dag, zoveel mogelijk op een vast tijdstip, een

kwartier de tijd om stil te staan bij jezelf en maak je in de

tijd allereerst je eigen gevoelens bewust.

Durf die gevoelens eerlijk aan te kijken ook als ze niet ‘mooi’

of ‘leuk’ zijn: je angsten, je teleurstellingen, je verdriet of

je boosheid. Laat ze in alle rust door je heen gaan en vraag

je af welke boodschap die gevoelens voor je hebben.

– Sta in die tijd vervolgens stil bij je gedachten; hoe zien

jouw gedachten eruit? Zijn ze angstig, oordelend, chaotisch

en kun je de controle over je gedachten bewaren of ben je

het willoze slachtoffer van gedachten die voortdurend alle

kanten opvliegen? Is dat laatste het geval, ga dan op zoek

naar oefeningen om je denken wat meer te leren beheersen!

– Sta in die tijd vervolgens ook stil bij de krachten van je wil,

ofwel je wilskracht: ben je in staat om wat je éigenlijk wilt

ook in daden om te zetten, of laat je je vooral, en dus

teveel, leiden door wat anderen van je verwachten?

Als dat laatste het geval is, vraag je dan af, hoe jij kunt leren

om wat beter bij jezelf te blijven en zelfbewust te gáán voor

wat jij ten diepste in dit leven wilt neerzetten.

Naast deze meditaties kun je ook wat tijd nemen voor een

gebed.

Een gebed voor je geliefde, maar ook voor jezelf. En daarnaast

een gebed voor de mensen met wie je dagelijks te maken hebt

én voor de mensen die je eigenlijk niet mag. Probeer innerlijk

zo stil te worden, dat je ook werkelijk kunt vóelen, dat je

gebeden hogere werelden bereiken.

Zo’n gebed geeft jezelf vaak een gevoel van vrede.

De tijd nemen voor een gebed?

De stille winst van deze oefeningen:

Natuurlijk zijn bovenstaande aanwijzingen slechts een

eerste begin. Maar wie daarmee begint en voldoende

discipline bezit om deze oefeningen dagelijks met veel

vallen en opstaan te herhalen, zal langzamerhand als

vanzelf andere en verdergaande oefeningen ontdekken.

Want wie zichzelf eenmaal begint te wijden aan de

verzorging van de eigen ziel, wordt al doende, maar dan

wel alleen als je voldoende geduld en doorzettingsvermogen

hebt, steeds enthousiaster over de uitwerking van deze

oefeningen op het dagelijkse leven.

Je krijgt er meer innerlijke rust door, meer zelfvertrouwen

en meer vertrouwen, in andere mensen en in God!

Het is deze winst die ons ertoe brengt om verder te gaan

op dit pad en verdergaande oefeningen uit te proberen.

Zo worden wij, dankzij deze oefeningen, een mens die de

grote opdracht van deze tijd serieus neemt: om de zorg

voor onze ziel niet aan anderen over te laten, maar die

zelf op ons te nemen en daarmee een van de belangrijkste levensopdrachten van deze incarnatie te vervullen!

Hans Stolp