“De weg naar de liefde” III

Deel 1. God is liefde

Liefde is de grootste, de sterkste (levens)kracht op aarde.

De liefde is voor de wereld, wat de zon voor het uiterlijke

leven is (zei Rudolf Steiner). Ofwel: zonder liefde zou al

het leven op aarde sterven.

Bijna 2000 jaar geleden schreef Paulus het Hooglied

van de Liefde: zie 1 Korinthe 13 in het Nieuwe Testament.

Vers 13 van het Hooglied luidt:

Geloof, hoop en liefde, maar de meeste van deze is de liefde.

En in vers 2 staat: Had ik de liefde niet, ik ware niets.

Johannes vertelt, in de eerste Johannesbrief die in de Bijbel

staat, 4:16): God is liefde, en wie in Hem blijft, blijft in God,

en God blijft in hem. En in dezelfde brief vertelt hij ook:

God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. (1:5)

Uit deze verzen wordt duidelijk dat God liefde is,

alleen maar liefde, en dat liefde niets anders is dan licht.

Wie de geestelijke wereld een beetje kent, weet dat dit klopt:

waar liefde is in de geestelijke wereld, is licht, en waar geen

liefde is, is het donker. De liefde komt er namelijk niet van de

zon, maar vanuit het innerlijk van de wezens die daar leven:

hebben zij liefde, dan stralen zij licht uit.

Een bijzonder aspect van de liefde is dit:

God heeft zijn almacht gedeeld met Ahriman en is daarom

niet almachtig. Hij heeft zijn wijsheid gedeeld met Lucifer,

en is daarom niet alwijs. Zijn liefde heeft Hij gedeeld met alle mensen en engelen. Maar daardoor is zijn liefdeskracht niet

minder geworden, maar juist groter en sterker.

Rudolf Steiner gebruikt een veelzeggend beeld,

het voorbeeld van twee glazen: het ene glas zit halfvol water,

het andere is leeg. Stel je nu voor dat als je water zou schenken vanuit het halfvolle glas in het lege glas, dat halfvolle glas steeds voller wordt, in plaats van steeds leger. En dat, terwijl het lege

glas eveneens vol raakt. Dat is het mysterie van de liefde.

Dat is het ook wat Jezus Christus onder andere bedoelde met

de woorden:

Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft zal

hem ontnomen worden. (Mattheüs 25:29)

Deel 2. Ons vermogen tot liefhebben

Liefde komt dus van God. Maar hoe maken wij ons deze liefde eigen? Ofwel: hoe ontwikkelen we het vermogen tot liefhebben? Dat hebben we geleerd in de geestelijke wereld.

De impuls, ook wel de aandrang genoemd, om ons liefdesvermogen tot ontwikkeling te brengen, nemen we bij onze geboorte mee vanuit de geestelijke wereld. Hij komt voort uit de herinnering aan ons samenleven met de engelen in het voorgeboortelijke leven. Want als we na onze dood opklimmen naar de hogere geestelijke wereld, de Lichtwereld of het

Devachan, leven we daar samen met de hogere engelen.

We ervaren daar hun inspirerende aandacht voor de andere

engelen en voor ons. We voelen hoe ze zich zonder woorden bewust zijn van wat er in de ander, en dus ook in ons hart, leeft.

We ervaren er ook hoe de engelen de ander vol liefde opnemen

in hun eigen hart. Dat betekent dat we mochten ervaren wat

liefde echt betekent: dat we leven in het hart van elkaar.

Het betekent ook dat we mochten ervaren hoe we door de

engelen voortdurend met liefde omhuld en gedragen werden.

Deze (letterlijk) indrukwekkende ervaringen nemen we mee

naar de aarde. Anders gezegd: de onbewuste herinnering aan

de liefde van de engelen leeft vanaf onze geboorte in onze ziel

en wordt daar tot een impuls om ook op aarde die liefde tot werkelijkheid te brengen.

Zo wordt deze onbewuste herinnering tot een aandrang om

ons vermogen tot liefhebben, tot leven te brengen en te laten ontwaken.

Het afsterven van ons liefdesvermogen

Helaas zijn er ook mensen die na hun dood niet tot de hogere

geestelijke werelden opklimmen, maar in de lagere geestelijke werelden, met name de lagere astrale werelden, blijven.

Dat komt doordat zij al een aantal levens lang bij hun dood

weinig of geen liefdeskrachten meebrachten naar de geestelijke wereld en evenmin een, geestelijk, inzicht hadden ontwikkeld.

Ze dachten bijvoorbeeld dat dood ook echt dood is en dat er

na de dood geen voortgaand leven, in welke vorm dan ook, mogelijk is. Maar wie keer op keer geen enkele liefde en geen

enkel inzicht meeneemt naar de geestelijke wereld, straalt daar

uiteindelijk nauwelijks nog licht uit. Liefde is immers de keerzijde van licht: licht is liefde. En dus straalt degene die geen liefde

bezit, nauwelijks nog licht uit. Als je dan ook nog als vanzelf getrokken wordt naar de sfeer van gelijkgezinden, kom je in

een wereld terecht waar weinig of geen licht te vinden is.

Maar als je dan vanuit deze donkere wereld weer afdaalt naar

de aarde, neem je geen herinnering mee aan het samenleven

met de engelen. Dat kun je immers alleen in de hogere

geestelijke werelden ervaren.

Maar het gevolg daarvan is dan weer dat wie geen, onbewuste,

herinnering aan het samenleven met de engelen naar de aarde

meeneemt, in dit aardse leven dus ook niet over de impuls of aandrang beschikt om het liefdesvermogen tot ontwikkeling

t le brengen. Wanneer dat een aantal levens achter elkaar

gebeurt, begint het vermogen tot liefhebben in onze ziel

langzaam te verschrompelen en af te sterven. Daardoor worden

we harde, bittere en ongeïnteresseerde mensen.

Ik heb me vroeger vaak afgevraagd hoe het komt dat de ene

mens over zoveel liefdeskrachten beschikt en een zegen voor

zijn omgeving is, terwijl de ander helemaal niet over liefde lijkt

te beschikken en daardoor tot een bron van pijn, verdriet en teleurstelling voor zijn omgeving wordt.

Toen ik de hierboven beschreven inzichten op het spoor kwam, begon het mij te dagen waardoor dit komt. Daardoor werd het

mij opnieuw duidelijk hoe belangrijk dit aardse leven is:

wat we hier doen, en vooral: hoe we ons geestelijk ontwikkelen, heeft grote gevolgen voor het leven na de dood

en voor het volgende leven.

Hans Stolp