Een afscheid bij vol bewustzijn
Op 30 maart 1925 – bijna honderd jaar geleden dus – overleed Rudolf Steiner in zijn atelier op de heuvel in Dornach dat niet ver van Bazel in Zwitserland ligt. Voor zijn vele vrienden en vriendinnen, zijn medewerkers en zijn leerlingen was zijn dood een diep ingrijpende gebeurtenis.
Maar niet alleen voor zijn vriendinnen en vrienden in Dornach die intens van hem hielden, was zijn dood een grote schok. Ook op zijn leerlingen elders in de wereld: in Scandinavië, Rusland, Engeland, Frankrijk, Nederland en Duitsland bijvoorbeeld, maakte zijn dood een diepe indruk. Velen hadden het gevoel dat ze op dat moment verweesd raakten. Ze voelden zich tot in het diepst van hun ziel vereenzaamd nu ze hun geliefde leraar moesten missen die hen zulke grootse en allesbeslissende inzichten had geschonken. Nu moesten ze leren zonder zijn directe inspiratie verder te gaan. Maar tegelijk beseften ze allemaal, ieder op een heel eigen, persoonlijke manier dat Rudolf Steiner hen een opgave had nagelaten die al hun inzet, overgave en toewijding zou vergen. Sindsdien hebben velen van hen zich met al hun geestkracht en al hun vermogens ingezet voor de opdracht die – zo voelden zij – Rudolf Steiner zelf hen in handen had gelegd.
Zes maanden lang was hij ziek geweest en had hij het bed moeten houden, totdat hij op 30 maart 1925 heel bewust, zonder enige strijd, maar in een sfeer van diepe vrede en overgave stierf. Ita Wegman, zijn vriendin en medewerkster, maar ook de arts die hem al die maanden verzorgde, vertelde over zijn heengaan: Het was als een wonder. Hij ging alsof het vanzelf sprak… Hij keek een poosje rustig voor zich uit, zei nog een paar lieve woorden tegen mij, sloot met bewustzijn zijn ogen en vouwde zijn handen dicht. Toen blies hij voor het laatst zijn adem uit.
Ita Wegman voegde aan deze woorden over dit ingrijpende moment in haar leven – ze hield immers onvoorwaardelijk van Rudolf Steiner – nog deze overweging toe: In de geestelijke wereld had men hem nodig, dat was duidelijk; ook was duidelijk dat hij de geestelijke wereld iets belangrijks had mee te delen, dat alleen hij kon meedelen.
Bijna vier weken later beschreef Ita Wegman in een kort artikel het ziekbed en de laatste dagen en uren van Rudolf Steiner. Ze besloot dat artikel met deze woorden: Wij moeten nu de tijd voorbereiden, waarin hem een nieuwe aardse opgave ten deel zal vallen, en spoedig zal deze tijd komen. Het is de voorbereiding op dat nieuwe aardse leven van Rudolf Steiner waaraan zij sinds zijn dood al haar krachten heeft gewijd, totdat zij – achttien jaar later – in 1943 overleed. Het is deze houding, dit vooruitkijken naar de toekomst en de volledig inzet om die toekomst mogelijk te maken die zij (onder zoveel meer) van Rudolf Steiner heeft geleerd.
De laatste voordracht
Zes maanden eerder, op 28 september 1924, had hij zijn laatste lezing gegeven. De twee voorafgaande dagen had hij nog vanwege totale uitputting al zijn werkzaamheden moeten afzeggen: lezingen, groepsgesprekken en individuele gesprekken. Maar op deze dag, de 28e september, de dag die voorafgaat aan het Michaëlfeest dat op 29 september gevierd wordt, wilde hij per se ‘zijn mensen’ (leerlingen, vrienden en geïnteresseerden) toespreken. Hij begon zijn toespraak dan ook met de woorden: Ik was gisteren en eergisteren niet in staat het woord tot u te richten. Maar de feestelijke Michaël-stemming van vandaag die de dag van morgen vanuit ons hart, ons innerlijk, glans kan verlenen, wilde ik toch niet voorbij laten gaan zonder, al is het slechts kort, tot u, mijn beste vrienden te hebben gesproken.
Twintig minuten duurde zijn toespraak. Bijna 600 mensen waren gekomen, hoewel deze lezing pas een dag tevoren was aangekondigd. Maar via via hadden al deze mensen ervan gehoord en waren vol verlangen gekomen. Je kon een speld horen vallen, iedereen luisterde ademloos naar wat Rudolf Steiner vertelde. Daarbij legde hij de mensen een nieuw mysterie voor over de verschillende incarnaties van Johannes, de discipel van Jezus Christus, dat velen schokte. Het is een mysterie dat zijn leerlingen tot op de dag van vandaag bezighoudt. Opvallend daarbij is dat Rudolf Steiner ook zijn eerste ‘esoterische‘ boek aan Johannes had gewijd. Dat maakt duidelijk dat wie iets van Rudolf Steiner wil begrijpen, zich allereerst vertrouwd zal moeten maken met het mysterie dat de evangelist Johannes niemand anders is dan degene die in het Evangelie Lazarus genoemd wordt, de broer van Martha en Maria.
Rudolf Steiner had nog (veel) meer willen vertellen, maar zijn beperkte energie liet hem slechts deze korte lezing van twintig minuten toe. Vele aanwezigen voelden haarscherp aan dat dit de laatste keer was dat zij Rudolf Steiner hadden mogen ontmoeten. Assja Turgenieff zei: Dat het een afscheid was, wist men. En Albert Steffen schreef later: We gingen verbijsterd en ontsteld naar huis. Iedereen voelde dat de woorden van Rudolf Steiner als een testament waren dat hij ons naliet, maar niemand durfde daarover te spreken.
Zelf heeft hij nog lang gedacht dat hij zou genezen: hij zag zijn ziekte aanvankelijk als een uitputtingsziekte. Ook zijn arts en vriendin Ita Wegman dacht in het begin in die richting. Dat was ook wel begrijpelijk: in de eerste negen maanden van het jaar 1924 heeft Rudolf Steiner tot aan het moment van zijn laatste lezing (op 28 september) onvoorstelbaar veel gedaan. Onmenselijk veel. Hij maakte verschillende reizen om elders in Europa lezingen te geven. Zo was hij bijvoorbeeld – om slechts één voorbeeld te noemen – in Torquay in Engeland en gaf er, gedurende de tweeëneenhalve week die hij daar doorbracht, zeventig lezingen. Allemaal verschillende lezingen met nieuwe en verdergaande inzichten.
Terug in Dornach gaf hij een cursus over de Openbaringen van Johannes aan geestelijken van de Christengemeenschap. Tegelijk gaf hij een scholingscursus aan jonge artsen; mede daardoor werd de antroposofische geneeskunde mogelijk die in de toekomst van beslissende betekenis voor de mensheid zal worden, omdat deze geneeskunde zich niet alleen richt op het lichaam van de zieke, maar ook op de bewoner van dat lichaam. Ook gaf hij dagelijks in de ochtendpauze een lezing voor de arbeiders die werkten aan de bouw van het (tweede) Goetheanum, het wereldcentrum van de antroposofen in Dornach. Daarnaast gaf hij een cursus aan toneelspelers: kunst, geneeskunde en religie moeten immers weer een eenheid gaan vormen en elkaar bevruchten, zoals dat ooit het geval was in vroeger tijden in de oude mysteriescholen.
En alsof dat alles nog niet genoeg was, gaf hij ’s avonds ook nog lezingen voor de leden van de Antroposofische Vereniging. Kortom: niet alleen Ita Wegman, maar ook Marie Steiner, de vrouw van Rudolf Steiner, hadden hem al vaak, maar tevergeefs, gewaarschuwd voor de overbelasting waaraan hij door al dit werk werd blootgesteld.
Terugkijkend naar de eerste negen maanden van dat jaar wordt duidelijk dat het jaar 1924 geestelijk gezien het rijkste jaar was uit het leven van Rudolf Steiner. Hij schonk de mensen in die maanden een stroom van nieuwe inzichten en nam allerlei nieuwe initiatieven, bijvoorbeeld op het gebied van de landbouw.
Zo heeft hij (het is maar één van de vele mogelijke voorbeelden) rond Pinksteren 1924 acht voordrachten gegeven over de landbouw, voor een publiek van meer dan honderd boeren, landgoedeigenaren en andere geïnteresseerden. Het zijn die lezingen die de ontwikkeling van de biologisch-dynamische landbouw mogelijk maakten.
Een offerdood
Toch waren het niet de vele lezingen die voor de overbelasting zorgden. Rudolf Steiner zelf heeft gezegd dat het vooral de eindeloze stroom van bezoekers was die allemaal hun eigen vragen aan hem wilden voorleggen: deze waren het die hem van zijn laatste krachten beroofden. Hij kon en wilde geen nee zeggen als iemand hem om raad of hulp vroeg. Zo heeft hij gedurende de dagen dat hij de bovengenoemde lezingen en cursussen gaf, honderden mensen ontvangen voor een persoonlijk gesprek.
Met deze totale uitputting begon dus zijn ziekte. Maar eigenlijk was zijn gezondheid al sinds januari 1923 aangetast. Een jaar later, in januari 1924, verergerde zijn ziekte. Hij kreeg hij last van zijn spijsverteringsstelsel en verdroeg vrijwel geen voedsel meer. Nog een jaar later, in januari 1925 – toen hij dus al drie maanden het bed gehouden had – sprak hij niet langer over uitputting, maar over karma als diepere oorzaak van zijn ziekte. Ita Wegman vertelde dat Rudolf Steiner haar dat als volgt had uitgelegd: Er bestaat een discrepantie tussen wat ik wil en wat van daaruit aan de leden gezegd wordt, én wat door de leden wordt begrepen en opgenomen. De leden van de antroposofische vereniging konden dus veel minder in hun hart en hun ziel opnemen dan Rudolf Steiner hen eigenlijk had willen meegeven. Het is vooral dat onvermogen dat uiteindelijk heeft geleid tot zijn dood: nu hij op aarde geen verdergaande inzichten kon vertellen, was het zinvoller dat hij zich zou terugtrekken in de geestelijke wereld om van daaruit te werken aan de verdere verspreiding van zijn inzichten. Ook kon hij daar de engelen vertellen over de tegenwerking die zijn werk op aarde ondervond: engelen begrijpen immers niet hoe het kwaad op aarde werkt.
Ita Wegman voegde aan haar opmerkingen over de oorzaak van zijn ziekte toe dat naast het onbegrip van zijn leerlingen ook boosaardige tegenwerking van allerlei mensen (bijvoorbeeld uit de kerken of uit de politiek) en aanvallen vanuit de demonische wereld oorzaak van zijn ziekte waren. Gezien dit alles is het begrijpelijk dat zijn dood ook wel een offerdood genoemd wordt.
Een martelgang
In het atelier waar het ziekbed van Rudolf Steiner stond had hij jarenlang scheppend gewerkt. Bovendien had hij er duizenden mensen raad gegeven. En ook gedurende de maanden dat hij ziek was, heeft hij er onafgebroken gewerkt. Günther Wachsmuth vertelt: Wanneer men het atelier in deze weken en maanden betrad, vond men Rudolf Steiner meestal half opgericht op bed, lezend en schrijvend. Hij heeft onafgebroken verder gewerkt. Hij schreef in die tijd de Kerngedachten: kernachtige beschrijvingen van belangrijke thema’s, met name over de grote aartsengel Michaël. Zijn notities uit die periode over Michaël worden ook wel de Michaëlsbrieven genoemd. Het was, alsof hij zijn leerlingen in ieder geval die inzichten over Michaël nog wilde meegeven: alsof de toekomst van zijn werk stond of viel met die inzichten.
Tijdens zijn ziekte kwam Marie Steiner, zijn vrouw, hem elke dag bezoeken, behalve als ze op reis was om elders in de wereld euritmie-voorstellingen te geven. Ook de (andere) bestuursleden van de antroposofische vereniging kwamen hem regelmatig op zijn ziekbed opzoeken. Maar verder, vertelde Ita Wegman, leefden ze in het atelier in een stille afgeslotenheid. Ook tijdens zijn ziekte kregen zijn dagen een bepaald ritme: om vijf uur ’s morgens werd hij wakker en riep meteen Ita Wegman: kostbare tijd mocht niet verloren gaan. Hij nam alleen een kopje thee met wat citroensap en ging dan aan het werk. Tot een uur of zeven (soms tot acht uur) schreef hij teksten. Daarna nam hij de tijd om te lezen, zakelijke dingen te regelen en bezoekers te ontvangen. Maar daarna moest hij eindelijk wat eten – en meteen verdween daardoor al zijn energie en werd hij doodmoe. Het was duidelijk: zijn verterings- en stofwisselingsstelsel werkte nog maar heel zwak. Pas in de nacht, tegen de morgen, verdween die dodelijke moeheid. Toch moest hij wel iets eten: ondervoeding dreigde voortdurend. Begrijpelijk dat Ita Wegman zijn ziekte een martyrium noemt, een martelgang.
Het atelier werd tot een tempel
Ita Wegman begint haar beschrijving van de laatste levensdagen van Rudolf Steiner met de woorden: Slechts met heilige schroom kan ik over deze dingen spreken. Haar schroom is begrijpelijk: het atelier van Rudolf Steiner, die eenvoudige houten werkruimte, was zowel door zijn jarenlange arbeid in deze ruimte, maar ook door zijn sterven en dood tot een heilige ruimte geworden waar hemel en aarde, mensen en geestelijke wezens, op een intieme manier met elkaar samenwerkten en samenleefden. Bij vele stervenden kunnen we ervaren dat de sterfkamer tot een tempel wordt. Maar bij Rudolf Steiner was dat in nog veel sterkere mate het geval. Het is zelfs zo dat ook nu, bijna honderd jaar na de dood van Rudolf Steiner, bezoekers van het atelier die heilige energieën kunnen ervaren. Deze op het oog zo eenvoudige houten ruimte is immers sinds de dood van Rudolf Steiner onveranderd bewaard gebleven.
Na zijn dood konden zijn vrienden en vriendinnen en al zijn leerlingen afscheid van hem nemen. Zijn lichaam lag op bed, aan de voet van het houten Christusbeeld. Zijn gezicht straalde een volmaakte rust en verhevenheid uit en zijn handen waren gevouwen als in gebed. In grote aantallen kwamen de mensen afscheid nemen. Zij werden allen geraakt door de heilige energieën die in het atelier voelbaar waren; deze veranderden hun wezen, zo diep en zo intens dat deze omvorming ook in volgende levens doorwerkte, al was het dan onbewust.
Een waterdruppel als stralende diamant
De afscheidsplechtigheid – het lichaam van Rudolf Steiner werd gecremeerd – werd gehouden in de zaal vlak naast het atelier, de grote zaal waar Rudolf Steiner zijn laatste lezing had gegeven. De plechtigheid werd geleid door Friedrich Rittelmeyer, priester van de Christengemeenschap. In 1928, drie jaar na het overlijden van Rudolf Steiner schreef hij het boek: Mijn ontmoeting met Rudolf Steiner. In dit boek vertelt hij over de afscheidsplechtigheid het volgende:
Toen ik op verzoek van mevrouw Marie Steiner in het plechtig ingerichte auditorium waarin Steiner zijn meeste voordrachten had gehouden, de begrafenis leidde naar het ritueel van de Christengemeenschap, viel een waterdruppel van het gesprenkelde water op het midden van zijn voorhoofd en lichtte daar gedurende de hele plechtigheid als een stralende diamant op. Het licht van de vele kaarsen spiegelde zich in deze stralende diamant – zoals de onthullingen van het licht van hogere werelden zich in deze geest hadden gespiegeld. Met de edelsteen die zijn voorhoofd sierde, verzonk het lichaam in de kist. Het was voor mij alsof hogere geesten in een aards beeld ons op dat hebben gewezen wat wij hadden meegemaakt.
Toen de plechtigheid geëindigd was, stond een indruk onuitwisbaar in mijn ziel gegrift: “Dit werk is nu volbracht. Als een grote vraag aan de mensheid staat het daar. Indien allen die bij hem horen al hun kracht eensgezind ervoor inzetten, zal het doordringen.”
Het beeld van die druppel, die stralende diamant, is een beeld dat ook in onze tijd vele mensen raakt die de weg naar Rudolf Steiner hebben gevonden: zij herkennen daarin de beeldtaal waarmee de geestelijke wereld over deze bijzondere mens tot ons spreekt.