Kerstkaarten
Ter gelegenheid van Kerst kreeg ik het afgelopen jaar weer heel wat kerstkaarten in handen gedrukt of toegestuurd. Ik vind dat elk jaar weer een feestelijke gebeurtenis. Bovendien waardeer ik die hartelijke gebaren zeer, omdat ik er zelf (vanwege de drukte) nooit aan toekom die vaak zo persoonlijke wensen stuk voor stuk te beantwoorden. De kaarten die we krijgen hangen wij elk jaar gedurende de Kersttijd aan lange, rode linten naast de deur van de kamer, waar ze vanaf het plafond naar beneden hangen. Het is heel feestelijk, maar vooral ook heel verwarmend om al die kaarten in het voorbijlopen steeds opnieuw te zien. Af en toe bekijken we de kaarten weer even. En na een paar dagen weten we dan: dat is de kaart van die, en dat is de kaart van die. Zo kunnen we de kaarten beleven, zoals ze bedoeld zijn: als persoonlijke, hartelijke en verwarmende wensen en groeten.
Een brandende vraag
Bij een van de kaarten was dit jaar een brief gevoegd. Een brief met een vraag. De briefschrijver is iemand die onze Thema-dagen al langer bezoekt en die zich bij ons thuis voelt. Maar enige tijd geleden werd hij getroffen door een ernstige ziekte, waarvan de afloop onzeker is en die veel moed en geestkracht vergt. Bovendien gebeurde het dat de zoon van zijn vriendin een einde aan zijn leven maakte. Zelfdoding is voor de directe nabestaanden die daarmee te maken krijgen, een klap die je in wezen niet aankunt. Dat geldt natuurlijk helemaal, als je sowieso al je best moet doen om overeind te blijven vanwege je ziekte, met alle behandelingen en onzekerheden die daarbij horen.
In zijn brief vertelde onze vriend (mensen die regelmatig naar onze Thema-dagen komen, worden in zekere zin onze vrienden en vriendinnen) dat hij zijn engel had gebeden om genezing. Ook vertelde hij dat zijn vriendin – die al veel langer bezorgd was om haar zoon, omdat ze wist van zijn depressies – haar engel en de engel van haar zoon al zo dikwijls had gevraagd om hem te beschermen en van zelfdoding te weerhouden. De vraag die mijn vriend me stelde, was deze: Waarom luisteren de engelen niet? Waarom willigen ze onze dringende gebeden niet in? En waarom laten ze dat allemaal toe: de ziekte, de zelfdoding en al die pijn die daar voor de nabestaanden mee gepaard gaat? Kortom: waar waren de beschermengelen: die van hemzelf, die van de zoon van zijn vriendin en die van haar zelf? En waar was God?
Het doet zo’n pijn
Wat ik heb geleerd bij de vele en vaak zo bijzondere gesprekken die ik in de loop van mijn leven mocht hebben, is dit: iemand die de vraag stelt naar het waarom zoekt in wezen meestal geen antwoord op die vraag. Hij of zij wil eigenlijk zeggen: Wat mij is overkomen, doet zó’n pijn, zo’n heftige pijn dat ik niet in staat ben die te verdragen.
Niet alleen mijn briefschrijver, maar iedereen die door zware beproevingen heen gaat, voelt zich in zulke situaties zo immens alleen, zo in de steek gelaten. Het gevoel van eenzaamheid en wanhoop – hoe kom ik er doorheen? – maakt dat we niet begrijpen kunnen waarom onze beschermengel ons deze beproeving niet bespaart. We kunnen op dat moment ook zijn (haar) aanwezigheid niet meer ervaren of voelen. Eigenlijk heel begrijpelijk: er is immers geen enkele ruimte meer in ons hart om nog iets anders te voelen dan de pijn, de angst en het gemis.
Toen ik nog maar net pastor was en in het ziekenhuis werkte, dacht ik aanvankelijk dat ik moest proberen op de vraag naar het waarom die mij die vaak gesteld werd, een antwoord te geven. Dus probeerde ik (hakkelend en stotend, maar toch) uit te leggen dat wij nooit een antwoord kunnen vinden op die vraag: wij kunnen immers Gods plannen met ons niet overzien. Ik had, zo realiseerde ik me later, het gevoel dat ik God moest verdedigen. Gelukkig werd ik al heel gauw op een subtiele manier terecht gewezen. Ik herinner me het moment waarop dat gebeurde, nog heel goed. Ik zat naast het bed van een jonge vrouw die nog maar kort te leven had en die haar jonge kinderen achter moest laten. Ook zij stelde me op een zeker moment de vraag naar het waarom: Waarom laat God dat toe, waarom zorgt Hij niet beter voor ons en waarom moet ik mijn kinderen die mij nog helemaal niet kunnen missen, loslaten? Natuurlijk was ik geraakt door haar intense verdriet en voelde ik mij net heel onmachtig. Toch probeerde ik met een paar woorden een antwoord te geven op haar vraag. Maar toen gebeurde het: de ogen van de vrouw – getekend door pijn en onmacht, en haast leeg, alsof er niets anders meer in haar leefde dan pijn, angst en zorg – draaiden van mij weg en staarden naar buiten. Ik voelde dat ze zich door mijn woorden in de steek gelaten voelde.
Maar op datzelfde moment kon ik, doordat ik stil werd en zweeg, des te intenser voelen wat zij voelde. Na een lange stilte zei ik even later met tranen in mijn ogen: Ach, ik weet het ook niet, en ik weet gewoon niet wat ik zeggen moet, omdat ik er ook niets van begrijp. Toen draaide ze haar ogen plotseling weer naar mij toe. Even werd in die lege ogen iets van een emotie zichtbaar. Ze keek me een moment recht aan, en zei: Dank u wel, daar heb ik wat aan.
Zo heb ik geleerd dat het er in eerste instantie niet om gaat een antwoord te geven als ons die vraag naar het waarom gesteld wordt, maar om de onmacht, het verdriet en de angst mee te voelen. Meedragen en meelijden hebben een grotere kracht dan welk antwoord ook.
Wat God doet is welgedaan
Pas dan, wanneer wij ons écht hebben ingeleefd in de onmacht en de wanhoop van de ander, mogen we voorzichtig, tastend naar de juiste woorden, op zoek gaan naar een antwoord op de vraag naar het waarom.
Nog niet zo lang geleden bezaten de mensen nog een natuurlijk gevoel van ontzag en eerbied voor God: zowel voor zijn grootheid, als voor zijn allesomvattende liefde. In de generatie van mijn grootouders leefde dat besef in de ziel van de meeste mensen nog heel sterk. Daardoor wisten zij intuïtief nog dat alles, wat hen overkwam een diepe zin moest hebben, ook al konden zij niet begrijpen waarom dat dan wel gebeurde. Maar het was voor hen ook niet nodig om dat te begrijpen, omdat zij innerlijk zeker wisten dat God het beste met ons voor had. Ik herinner me nog de woorden die zij (onder andere) gebruikten om dat besef tot uitdrukking te brengen: Wat God doet is welgedaan. Het zijn woorden die op rouwkaarten werden geschreven om het levensgevoel van de nabestaanden uit te drukken.
Terugkijkend is het heel opvallend dat de volgende generatie, die van mijn ouders, voor het overgrote deel dat natuurlijke gevoel voor de diepe zin van al onze levenservaringen verloren leek te hebben. Natuurlijk gold dat niet voor iedereen, maar in het geheel van de ontwikkelingen mogen we dat globaal wel zo stellen, denk ik.
We zien dus dat de oude antwoorden – en daarmee de oude manier om in het reine te komen met het waarom van het leven – geleidelijk wegvielen en dat de mensen op zoek moesten gaan naar nieuwe antwoorden, ofwel naar nieuwe manieren om een antwoord te vinden op die aloude vraag naar het waarom.
Van een intuïtief weten naar de antwoorden die ons denken ons aanreikt
Maar wat is dan het verschil tussen de oude en de nieuwe antwoorden? Voor de oude antwoorden geldt dat de engelen in vroegere tijden nog een zeker weten in de ziel van de mensen neerlegden. Het was daardoor dat zij als vanzelf wisten dat alles wat hen overkwam een diepe zin had, ook al begrepen zij niet waarom dat dan wel zo was. Maar sinds die tijd hebben de engelen zich geleidelijk teruggetrokken en leggen zij niet langer dat innerlijk zekere weten in de ziel van de mensen neer. Waarom deden de engelen dat? Om de mensen de kans te geven om nu op een nieuwe manier, vanuit eigen kracht, een antwoord te vinden op de vraag naar het waarom. De mens zal dat nieuwe antwoord moeten vinden met behulp van het denken, maar dan wel van een hoger, geestelijk denken dat het pure rationalisme overstijgt. Ofwel: de mens zal zich op een nieuwe manier – en wel door inzicht – bewust moeten worden dat alles wat ons overkomt een diepe zin heeft. Het inzicht dat onze levenservaringen – en dus ook onze donkere ervaringen – de levenslessen vormen die wij nodig hebben om ons verder te kunnen ontwikkelen.
Dat inzicht kunnen wij alleen ontwikkelen als het ons duidelijk wordt dat wij keer op keer terugkeren naar de aarde om in elk volgend leven een verdere stap te kunnen zetten op de ontwikkelingsweg die wij mensen nu al zo lang gaan. Kortom: inzicht in karma en reïncarnatie is nodig. Pas dan zullen we de uitspraak van bijvoorbeeld Rudolf Steiner begrijpen die ons dit inzicht leerde: de hand die mij slaat, heb ik zelf eens (in een vorig leven) in beweging gebracht.
Een winst die niemand mij meer kan afnemen
Als ik dus in mijn leven voor moeilijke levenslessen en dus voor de vraag naar het waarom word geplaatst – en ieder mens zal dat eens of meerdere malen in het leven meemaken – zal ik mij allereerst door de heftige emoties heen moeten worstelen die deze levenslessen oproepen. Wat hoop ik dat er dan mensen zijn die de pijn en het verdriet met mij delen willen. Dat is voor hen niet gemakkelijk, want daar is moed voor nodig, zoals we hierboven zagen: de moed van de onmacht.
Maar als ik dan na verloop van tijd door de ergste emoties ben heengegaan en die achter mij heb gelaten, pas dan zal ik mij bewust mogen worden dat ik iets te leren heb van die ervaringen. Ofwel: pas dan zal ik mij er bewust van mogen maken dat ik geestelijk kan groeien aan de pijn en de onmacht van het leven.
Wees je daarbij wel bewust dat je er vaak jaren over doet om die geestelijke winst op het spoor te komen. Maar het is werkelijk mogelijk dat je dan, na jaren, kunt zeggen: Ik ben er milder door geworden, of: Juist in het diepste donker werd ik mij bewust van de stille hulp vanuit de geestelijke wereld, en dat veranderde mijn leven voorgoed.
Maar wat de winst ook is, als we die ervaren, zullen we eindelijk weten en voelen: al dat donker was niet zinloos; het bracht mij een stille winst, een winst die niemand mij ooit meer kan afnemen. Het is een inzicht dat je nooit krijgt als je nog midden in het donker zit, vol met vragen, overmand door pijn; het is een inzicht dat ons altijd pas veel later wordt geschonken.
Het is daarom dat de engelen ons moeilijke en pijnlijke levenservaringen niet afnemen: zij weten dat ze ons dan de mogelijkheid ontnemen om geestelijke te groeien en als een rijker mens terug te keren naar de geestelijke wereld.
De winst in de handen van Christus leggen
Wij zijn meer dan een mens: we zijn een geestelijk wezen. Hier op de leerschool van het aardse leven komen wij de lessen opdoen, waaraan wij kunnen groeien en ons mogen ontwikkelen. Als wij straks, aan het einde van ons leven, terugkeren naar ons ware thuis, de geestelijke wereld, zullen wij die winst in de handen van Christus mogen leggen. Als Hij ons dan, op dat zo bijzondere moment, vol vreugde en vol liefde aankijkt, zullen we ten diepste toe beseffen: het was geen gemakkelijke leerschool die achter ons ligt, maar alleen dit al: om de vreugde, de liefde en de dankbaarheid van Christus te mogen aflezen aan zijn gezicht, dat maakte deze reis meer dan de moeite waard.
De pijnlijke herinneringen zullen vervagen en wegvallen, maar de winst zal blijvend ons leven in de geestelijke wereld verrijken. En niet alleen ons: ook de geestelijke wereld zelf zal rijker, mooier en grootser worden door de winst die wij vanaf de aarde meebrengen. Onvoorstelbaar eigenlijk, maar zo waar!