Gnostiek van de Essenen”

Intro:

In 1945 werden in Nag Hammadi in Egypte 52 oude

gnostische geschriften gevonden: spirituele geschriften

uit de tijd van het eerste, beginnende, christendom.

Deze geschriften maken duidelijk dat er oorspronkelijk

een heel ander, spiritueel of esoterisch christendom

heeft bestaan naast de bekende stroming van,

wat later genoemd werd, het kerkelijke christendom.

Sinds die vondst kan de gnostiek rekenen op

een nog steeds groeiende aandacht.

Nu bestaan er verschillende vormen van gnostiek:

de joodse, de heidense, maar ook de christelijke gnostiek.

Aan de basis van de christelijke gnostiek staan de Essenen,

een gemeenschap van ingewijden die in Israël een eigen

plaats innamen naast andere ingewijden, zoals de

Farizeeërs en de Sadduceeën.

De Essenen hebben vol eerbied en vanuit een diep

innerlijk weten, het geheim behoed van de Zonnegeest

die afdaalde naar de aarde om zich bij de doop in de

Jordaan in de mens Jezus van Nazareth te incarneren.

Daarom hebben zij in het geheim Jezus Christus op alle

mogelijke manieren bijgestaan bij de vervulling van zijn

opdracht. Het zijn ook hun inzichten; de christelijke

gnosis, die ten grondslag liggen aan de Bijbelse geschriften.

De zegeningen

De bloeitijd van de gnostiek viel in de 2e en 3e eeuw na Christus. Omdat de oude mysteriën, of mysteriescholen, uitstierven, werd

de gnostiek langzamerhand de erfgenaam in de oude mysterie kennis. Daarbij klonken, met name in de gnostiek van de Essenen, allerlei inzichten door die de grote ingewijde Zarathoestra eeuwen geleden aan zijn mensen had doorgegeven. Op grond van zijn leringen, en hun eigen geestelijke waarnemingen, was het voor

de Essenen belangrijk hun heimwee naar de geestelijke wereld

af te leggen en zich op de aarde te richten: de aarde was

na de dood en opstanding van Jezus Christus immers

het lichaam van Christus geworden.

Vele christelijke gnostici hebben zich aan de opdracht gewijd

om de inwerking van de Christusgeest op de aarde en het aardse

leven te helpen realiseren. Dionysius de Areopagiet bijvoorbeeld, maar ook Clemens van Alexandrië en de beroemde kerkleraar Origines zagen dat als hun opdracht.

De opdracht die de christelijke gnosis ons in deze tijd meegeeft,

is deze: werk aan jezelf, richt je op de aarde, opdat de Christusgeest ook echt hier op aarde werkzaam kan worden, verwerf geestelijk inzicht, en wees je bewust van je opdracht: om leven na leven de aarde om te vormen tot koninkrijk van God!

In lange witte gewaden, hagelwit waren ze, gingen zij rond

door het land. Overal, waar mensen in nood waren, brachten

zij hoop en troost. Overal, waar mensen ziek waren, brachten

zij verlichting en genezing.

De mensen vereerden hen als heiligen en omhulden hen met

hun dankbaarheid en met eerbiedige liefde.

Zij leefden veiligheidshalve in volstrekte eenzaamheid:

zij waren al zo vaak vervolgd, gemarteld en gedood.

Zij hielden zich verre van de grote machtscentra:

macht corrumpeert en doet de ziel alleen maar kwaad.

Ook weigerden zij wapens te dragen: wapens brengen

vernietiging en mogen daarom zelfs uit zelfbehoud niet

gebruikt worden. Mensen van vrede waren zij.

In hun meditaties, in hun vasten en hun gebeden waren zij

gericht op die Ene die komen zou: de Zonnegeest, de ware

Zoon van God die zich in een mens belichamen zou,

een mens door wiens lichaam Joods bloed stroomde.

Heel hun verlangen was erop gericht om die Ene bij te staan

bij zijn zo grootse opdracht.

Toen zij de jonge Jezus van Nazareth ontmoetten, wisten zij:

hij is het, hij zal de drager worden van de Zonnegeest.

Vanaf dat moment waren zij in stilte zijn dienaar,

ondersteunden hem waar mogelijk en droegen hem met hun gebed. Zij mochten ervaren hoe Zijn Geest zich bij zijn dood

belichaamde in de aarde. Zij mochten Hem zien, toen Hij hen

na zijn opstanding verscheen en hen de kosmische geheimen uitlegde die zij nog niet begrepen hadden.

Zo konden zij de grondleggers worden van het eerste,

het esoterische christendom.

Vaak keerden zij in een nieuw leven terug.

Als Kathaar, als Tempelier of als Rozenkruiser.

Nu zijn velen van hen opnieuw terug, want nu zal dat, wat eeuwenlang verborgen bleef, worden toevertrouwd aan wie

maar horen wil: het geheim van de Zonnegeest die de Geest

van de aarde werd.

Hier op aarde, hier is Hij te vinden. Overwin daarom

je heimwee. Zoek Hem hier, op aarde! En bouw tot aan

je laatste ademtocht aan de nieuwe aarde, Zijn aarde!

1. Inleiding

In 1945 werden in Egypte de Nag Hammadi Geschriften gevonden.

Twee jaar later, in 1947, werden in Qumran, in Israël, vlak bij de

Dode Zee, de Dode Zee-rollen gevonden.

Na enige omzwervingen kwamen deze rollen via Amerika in Israël terecht, waar ze sindsdien tentoongesteld worden in Jerusalem,

het Israëlmuseum en wel in een speciaal daarvoor ontworpen gebouw, De Schrijn van het Boek.

Emil Bock zei ooit dat de Dode Zee rollen waarschijnlijk

nog belangrijker zijn dan de Nag Hammadi Geschriften.

Voor liefhebbers van de Nag Hammadi geschriften wel een vergaande uitspraak, maar welbegrijpelijk: ze maken duidelijk

dat we in de Essenen, van wie deze geschriften waren,

de oorsprong van het Esoterisch Christendom mogen zien.

De Essenen leefden samen in grotere, kloosterachige gemeenschappen zoals in Qumran, maar ook in kleinere leefgemeenschappen.

Hun belangrijkste gemeenschapshuis lag in de eenzaamheid,

in de kale vlakte bij de Dode Zee, in Qumran.

We mogen de Essenen zien als de ingewijden die de komst

van de Christus naar de aarde hebben voorbereid en begeleid.

Ze zijn de grondleggers van het Esoterische Christendom.

Eeuwenlang wisten we bijna niets van de Essenen, maar door

de vondst van de Dode Zee-rollen in 1947 in Qumran veranderde

dat ingrijpend. Men twijfelde er vroeger zelfs aan, of de Essenen wel echt bestaan hadden. Maar nu is er door de vondst van de Dode Zee-rollen een onomstotelijk bewijs in de vorm van

Esseense boek rollen die ons veel vertellen over hun leven

en hun inzichten.

2. De vondst in Qumran

De Essenen vormden de derde religieuze stroming in Israël ten

tijde van de Romeinse bezetting: de Farizeeërs, de conservatieve

stroming, en de Sadduceeërs, de progressieve stroming,

vormden de beide andere stromingen.

De Essenen traden tussen 200 v. Chr. en 68na Chr. op.

Een herder, Mohammed Ed-dib, vond in 1947, op zoek naar één

van zijn geiten – in een grot de boekrollen van de Essenen die stammen uit de eerste en de tweede eeuw v. Chr.

Daaronder waren onder meer teksten uit het Oude Testament, apocriefe teksten en Esseense geschriften, zoals de Regel van de Gemeenschap. De vondst werd ook in Nederland als zo bijzonder gezien dat in 1961 in Groningen het Qumran-instituut werd opgericht om deze rollen te bestuderen en wetenschappelijke publicaties voor te bereiden. De vondst zelf werd wel de grootste archeologische vondst aller tijden genoemd.

De rollen waren in deze grot, en in andere grotten, bewaard gebleven, omdat de laatste overgebleven Essenen omstreeks het jaar 68 na Chr. uit het klooster van Qumran weggevlucht zijn en voor hun vertrek hun heilige geschriften in kruiken in rotsholen verborgen.

In 66 na Chr. brak in Israël de Joodse opstand tegen de Romeinen uit. De Romeinse veldheer Titus, de latere keizer, trok met een

leger op naar Jeruzalem. Onderweg vernietigde hij in 68 na Chr.

het klooster van de Essenen in Qumran. Twee jaar later, in 70 na Chr., werd de stad Jeruzalem verwoest, net als de tempel.

De Essenen hadden dus geen andere keuze dan om te vluchten. Andere Essenen hadden het klooster al eerder verlaten, en wel

na de opstanding van Jezus Christus, om overal christelijke gemeenten te stichten.

3. Het leven en denken van de Essenen

De Joodse filosoof en schrijver Philo van Alexandrië

(20 v. Chr. – 50 na Chr.) vertelde over de Essenen:

• Ze leefden niet alleen in Israël, maar ook in de landen

rondom Israël, zoals Egypte, in de gemeenschap die Heliopolis genoemd werd: zonnestad.

• In Egypte werden ze de Therapeuten genoemd, omdat ze

geen gewone genezers waren, maar (zegt Philo) de ziel genazen.

• Naast het centrale klooster in Qumran leefden ze in kleine gemeenschappen of in grotere koloniën die de sfeer van een strenge kloostergemeenschap uitstraalden. Ze worden dan ook

wel gezien als de voorlopers van de latere kloosterordes.

Behalve de streng ascetisch levende broeders, waren er ook lekenzusters en broeders die vaak om in een kleine gemeenschap samenleefden. Nazareth was bijvoorbeeld zo’n kleine leefgemeenschap.

• Ze moesten al hun bezit afstaan: wie wijsheid wilde verwerven,

moest uiterlijke bezittingen loslaten.

• Ze aten geen vlees en leefden ascetisch: de oorspronkelijke, eigenlijke christenen waren dus vegetariërs!

• Reïncarnatie en karma was vanzelfsprekend voor hen,

en dus ook voor het oorspronkelijke christendom.

• Voor de Essenen was de onsterfelijkheid van de mens

vanzelfsprekend: het lichaam sterft, de geest leeft eeuwig.

• De Essenen werden later gezien als de eerste christenen,

hoewel Christus nog niet in de mens Jezus geïncarneerd was,

en het christendom dus nog niet begonnen was.

Maar zij waren het die de komst van de Christus verwachtten,

die wisten van zijn incarnatie in de mens Jezus van Nazareth,

en die Hem in alles bijstonden.

• Zes dagen in de week bestudeerden ze de heilige boekrollen

die hun kostbaarste bezit waren. Met name de beeldtaal van

die boeken sprak tot hun ziel.

Op de zevende dag hield de oudste een voordracht rustig,

zodat ze niet in extase raakten, maar in het gesprokene met

hun ik of hun bewustzijn tot zich konden nemen.

• ’s Nachts zongen ze hymnen en andere lofliederen, denk

aan de metten in de kloosters, waarbij nog steeds in de nacht

lofliederen gezongen worden.

• Ze bleven bij het wakker worden met gesloten ogen liggen

om stil te staan bij wat ze in de nacht hadden ervaren:

zo probeerden ze zich bewust te worden van wat leefde in

hun ziel en van de begeleiding die ze in de nacht ontvingen.

• Bij zonsopgang stonden ze op om met uitgebreide armen

de zon te begroeten; daarna gingen ze weer liggen.

4. Het cultische leven van de Essenen

De Essenen waren tegenstander van de bloedige offers, zoals

die in de tempel gebracht werden. Daar werden dagelijks

geiten, duiven en andere dieren geslacht en geofferd.

De Essenen wilden echter alleen onbloedige, innerlijke offers brengen. Daarom werden ze uitgesloten van de tempelcultus

in Jeruzalem, veroordeeld en vervolgd: ze moesten zich

daarom wel terugtrekken in de eenzaamheid van de woestijn.

Het centrum van hún cultische leven was de eetzaal of het

cēnāculum die nog het meest iets had van een heilige tempelruimte. De maaltijd werd zwijgend genoten, als een

gave van God. In de maaltijd, zo beleefden de Essenen dat,

schonk Hij hen de heilige energieën die een mens nodig heeft

om te leven.

Flavius Josephus vertelt: Na de plechtigheden van de wassing

begeven ze zich naar een speciaal gebouw dat alleen voor de

gewijde leden toegankelijk is. Nu ze zelf rein zijn, verzamelen

ze zich in de eetzaal, alsof dit een gewijd heiligdom zou zijn.

Noch lawaai, noch wanorde ontheiligt ooit dit huis.

Het stilzwijgen van de daar verzamelden wordt door hen die

buiten moeten blijven als een huiveringwekkend mysterie

ervaren.

De maaltijd was dus een cultische viering: daar komt ons

avondmaal of communie vandaan!

Tijdens de maaltijd werden de heilige geschriften voorgelezen

ter overdenking en baden ze.

Het cenaculum of de eetzaal van de Essenen in Jeruzalem was

de plaats waar Jezus Christus het Laatste Avondmaal vierde

met zijn leerlingen: ook dat laat de nauwe verbinding zien

tussen Jezus Christus en de Essenen.

5. De band tussen Jezus Christus en de Essenen

Essentieel voor de Essenen was dat zij, in de jaren voor de

Doop in de Jordaan, vol hunkering en verlangen uitzagen

naar de komst van de Messias, en dus naar de incarnatie van

de Zonnegeest. Ze berekenden zelfs met hun astrologische

kennis wanneer de Christusdrager Jezus van Nazareth geboren

zou worden en wisten hoe hij er qua gelaat en lichaamsbouw

uit moest zien.

Zij kenden ook het geheim van de twee Jezuskinderen,

zo blijkt uit verschillende teksten uit de Dode Zee rollen.

Zo staat in De Testamenten van de Twaalf Aartsvaderen:

Want de Here zal verheffen uit Levi een hogepriester en

uit Juda een koning die alle volken en de stam van Israël

zal redden. De hogepriester is het Jezuskind uit Lucas,

de koning uit dit citaat is het koninklijke Jezuskind uit

Mattheüs.

Rudolf Steiner zei al in het begin van de twintigste eeuw

over de Essenen dat wij aan hen de belangrijkste inzichten

te danken hebben die het ons mogelijk maken het mysterie

van Jezus Christus te begrijpen.

Het geheim van de twee Jezuskinderen behoort daartoe.

De Dode Zee-rollen laten zien, hoezeer hij gelijk had!

Het diepste verlangen van de Essenen was hun wens om de Messias, de Zonnegeest, te mogen dienen.

De twaalf discipelen van Jezus Christus begrepen Hem niet

(zie Lucas 18 : 35): Tijdens zijn aardse leven werd Hij dan ook

alleen daadwerkelijk begrepen en ondersteund door de Essenen.

In de jaren voor zijn Doop is Hij vaak naar de Essenen in Qumran

toegegaan. Hij werd door hen gezien als een bijzonder lid van

hun gemeenschap. Daar heeft hij ook Johannes de Doper

ontmoet. Ook deze was geen lid van de Esseense gemeenschap, maar was wel nauw met hen verbonden. In het evangelie van Mattheüs (3 : 4) wordt verteld dat Johannes een kameelharen mantel droeg. Dat was de mantel die de Essenen gedurende de winter droegen. Zijn mantel laat hem dus al kennen als een

Esseen of als iemand die nauw met hen verbonden is.

6. De donkere kant van de Essenen

Jezus Christus zag aan de Essenen echter ook een donkere kant.

Ze probeerden door hun ascetische leefwijze het donker op

afstand te houden en buiten te sluiten. Maar omdat ze Lucifer

en Ahriman op die manier buiten hun leven hielden, stortten

deze zich des te fanatieker op de andere mensen.

De Essenen ontwikkelden zich dus ten koste van de andere mensen. De neofiet, de leerling Esseen, moest dan ook dit

beloven: God te zoeken; te doen wat goed en rechtschapen is

voor Hem, zoals Hij het bevolen heeft door Mozes en zijn

knechten, de profeten. Hij heeft de opdracht allen lief te hebben, die Hij uitverkoren heeft en allen te haten die Hij verworpen heeft.

Hij heeft de opdracht zich ver te houden van al het boze en zich

te houden aan alle goede werken.

Hij moet onberispelijk bewandelen de wegen van de Heer en

alle zonen van het licht liefhebben.…

Hij moet alle zonen van de duisternis haten.…

N.B.: het woord haten in deze tekst betekent: op afstand houden, op de tweede plaats zetten.

In deze leefwijze van de Essenen kunnen we nog de invloed van

de grote ingewijde Zarathoestra herkennen die leerde dat er hier op aarde twee krachten werkzaam zijn: Ahoeramazda,

de God van het licht, en Ahriman, de God van het donker.

Hij riep zijn volgelingen op om Ahriman te mijden en

Ahoeramazda te volgen. In die oude tijden was deze

levenshouding zinvol en goed. Maar voor een nieuwe tijd gelden

weer andere regels. Daarom was het antwoord van Jezus Christus op deze manier van leven: Hebt uw vijanden lief! Een mijd ze dus niet!

Eens zág Jezus, het was nog voor de Doop in de Jordaan, Lucifer

en Ahriman voor de poort van de Esseense gemeenschap staan,

en Hij zag hoe ze onverrichterzake afdropen en zich vol woede

op andere mensen stortten. Dat heeft hem diep geschokt!

7. Het behoeden van de ziel

Waarom waren de Essenen eigenlijk zo radicaal? Omdat ze wisten

dat ze alleen door radicaal ascetisch te leven als laatsten van de

ingewijden nog een levende verbinding met de geestelijke wereld

konden verwerven en dus het mysterie van de Christus of

de Zonnegeest konden begrijpen. En alleen in volkomen

zuiverheid konden ze Hem dienstbaar zijn. Hun keuze paste dus

bij de opdracht die zij te vervullen hadden.

Het bijzondere van de Essenen was echter dat zij wisten dat de

Ahriman en Lucifer erop uit zijn om aanknopingspunten in onze

ziel te vinden, zodat ze daar werkzaam kunnen worden: zonder

die aanknopingspunten lukt het niet. Daarom hadden de Essenen een grote aandacht voor hun innerlijke leven en voor de zuiverheid van hun hart. Ze wisten ook dat na Pinksteren de Zonnegeest, ofwel ons hoger Zelf, of de innerlijke Christus, in ons hart werkzaam wil worden. Ook dat bracht hen ertoe om de zuiverheid van hun ziel

te behoeden, want alleen dan kon immers dat grote geheim van

de geboorte van de Christus-in-ons werkelijkheid worden.

Zo waren de Essenen het die de eerste stap van buiten naar

binnen zetten.

Toch was die weg naar binnen nog maar een begin:

de Tien Geboden van Mozes, een uiterlijke instantie dus, bleef

voor hen het ware richtsnoer, al begon daarnaast hun geweten;

ons innerlijke richtsnoer, ook steeds meer tot hen te spreken.

8. Jeshu (of Jezus) Ben Pandira

Dé grote leider van de Essenen was Jeshu (of Jezus) Ben Pandira

die omstreeks 100 v. Chr. leefde. Hij stierf de martelaarsdood:

hij werd gestenigd en gekruisigd.

Hij had vijf belangrijke leerlingen, onder wie Matthai en Nezer. Deze laatste, Nezer, was het die de kleine leefgemeenschap van

de Essenen met de naam Nazareth stichtte. Daar kreeg Jezus zijn opvoeding en opleiding, zowel de priesterlijke, als de koninklijke Jezus. Jeshu Ben Pandira en zijn volgelingen brachten de mensen genezing.

De Talmoed vertelt:

De volgelingen van Jeshu Ben Pandira genazen de mensen die dreigden te stikken of door slangen gebeten werden. Maar het ware voor deze zieken beter geweest dat ze gestorven zouden

zijn in plaats van zich door deze ketters te laten genezen.

Als je de symboliek van deze tekst doorziet, is het eigenlijk een

bijzondere tekst: de Essenen genezen de mensen die geen geestelijke adem meer krijgen en die innerlijk dood dreigen

te gaan. Net zoals ze de mensen inzicht schenken die in een transformatieproces terecht komen 😊 door de slang gebeten worden), maar niet weten waar ze nieuwe inzichten moeten vinden…

Jeshu Ben Pandira was een Bodhisattva, de opvolger van

Siddharta Gautama die in zijn laatste leven het Boeddhaschap verwierf. Het is dan ook begrijpelijk dat Jeshu Ben Pandira,

zoals alle Bodhisattva’s, een van de grote wereldleraren was. Andere belangrijke Bodhisattva’s zijn: Hermes Trismegistos,

Lao Tse, Zarathoestra en Orpheus.

Over Jeshu Ben Pandira wordt, door Rudolf Steiner,

het volgende verteld:

• Hij zal over 2500 jaar de waardigheid van Boeddha bereiken;

dan zal hij als de Maitreya Boeddha de Christus dienen bij zijn opstijging van de etherische wereld naar de astrale wereld.

• Hij zal dan de mensen de ware, scheppende kracht van het

woord leren.

• Omstreeks 1900 was hij ook al op aarde om de komst van de

Christus (in de 20e eeuw) in de etherische wereld voor te bereiden.

Heeft Rudolf Steiner hem ontmoet?

• En 2000 jaar geleden, vlak voor de komst van Jezus Christus was

hij dus ook op aarde om de Christus bij zijn incarnatie in de mens

Jezus bij te staan. Toen deed hij dat dus als de grote leider van de

Essenen.

Nu kunnen we ook begrijpen, waarom de Essenen zo sterk met

Jezus Christus verbonden waren: omdat de Esseense beweging, mede door het werk van Jeshu Ben Pandira, een gemeenschap

was die de Christus bij zijn incarnatie op aarde moest bijstaan. Daarom horen we na het jaar 68 ook niets meer van hen:

hun taak als gemeenschap was volbracht, maar individuele

Essenen werden nu de stichters van christelijke gemeenten,

waarin de Esseense wijsheid werd behoed en in het geheim doorgegeven.

De eigenlijke gnosis (kennis) van de Essenen is dan ook

hun inzicht in de mysteriën van Christus!

9. Het geheim van Mattheüs

Mattheüs was een tollenaar die door Jezus Christus geroepen

werd en zijn discipel werd. Maar hij was ook een Esseen.

Zijn naam Mattheüs betekent: leerling van Matthai, een van

de vijf bekende leerlingen van Jeshua Ben Pandira.

Maar hoe kan een tollenaar nu een Esseen zijn? Essenen wijzen immers elk persoonlijk bezit af en mogen ook geen geld bezitten. Mattheüs zag niet alleen dat de Christus neerdaalde in de mens

Jezus, maar hij voorvoelde ook, waar de Christusimpuls in de toekomst werkzaam zou worden: in het Romeinse rijk.

Waren de Farizeeërs bang voor de Romeinen, Mattheüs verbond zich juist met hen, en wel door een tollenaar te worden.

De tollenaars werden gezien als de meest verachte leden van het Joodse volk, omdat ze landverraders waren: ze dienden de Romeinen en waren hen behulpzaam bij de het innen van de belastingen. Mattheüs werd een van hen, om zo contact te krijgen met de Romeinen en bij hen al iets van een ontvankelijkheid

voor de Christus te wekken. Als Jezus Christus hem roept, organiseert hij meteen een maaltijd voor Jezus en zijn tollenaarsvrienden, en geheel in de sfeer van de Essenen is die maaltijd in wezen een cultische viering. Zie Mattheüs 9 : 9 – 13:

En verder gaande, zag Jezus iemand bij het tolhuis zitten,

Mattheüs genaamd, en Hij zei tot hem: Volg Mij. En hij stond op

en volgde hem. En het geschiedde, toen Hij in het huis aanlag,

zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en lagen mede aan

met Jezus en zijn discipelen.

En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot zijn discipelen:

Waarom eet uw Meester met de tollenaars en zondaars?

Hij hoorde het en zei: Zij die gezond zijn, hebben geen

geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn.

Ook als discipel van Jezus Christus behield hij zijn contacten

met de tollenaarts en Romeinen. Zo bereidde Mattheüs als

Esseen alvast de toekomst van de Christusimpuls op aarde

voor: een typische eigenschap van de Essenen.

Zo zijn er ook nu teruggekeerde Essenen die zich inzetten

voor de Christusimpuls van dit moment: de verschijning van

de etherische Christus, en een nieuwe aandacht voor het esoterische Christendom, als de impuls die de mens van nu

nodig heeft.

Hans Stolp