Hoe kinderen ons tot leermeester zijn

Veelzeggende kindertekeningen

Toen ik jaren geleden als ziekenhuispastor ernstig zieke en stervende kinderen begeleiden mocht, ben ik diep onder de indruk geraakt van wat kinderen intuïtief nog weten over het leven na de dood. Ik heb zoveel van hen geleerd. Daarom vond (en vind) ik het woord ‘begeleiden’ in feite niet juist: zij waren mijn leraar en ik was op een bepaalde manier hun leerling. 

Het was indrukwekkend te ervaren dat kinderen niet bang waren om dood te gaan: ze wisten dat het leven na de dood gewoon door zou gaan, en ze wisten dat met een heel diep zeker weten. Ze konden dat echter niet op een volwassen manier tot uitdrukking brengen. Ze gebruikten beelden om dat tot uitdrukking te brengen: Als ik straks bij oma ben, of: Als ik een engel ben, of: Als ik verhuisd ben. Tegenwoordig komt er steeds meer aandacht voor deze taal van het beeld. Maar vroeger begrepen volwassenen meestal niet wat kinderen met hun symbooltaal wilden zeggen en hielden dat voor louter fantasie.
Wat mij diep geraakt heeft, is dat ernstig zieke kinderen precies weten of ze genezen zullen of dat ze zullen terugkeren naar huis: ze weten intuïtief hoe hun ziekte zal verlopen. In die tijd kwam ik een boekje tegen van Susan Bach, een psychotherapeute die onderzoek had gedaan naar de symbooltaal van zieke kinderen – met name ook naar de symboliek van/in hun tekeningen – en die tot opmerkelijke inzichten kwam.1)

Laat me een paar voorbeelden mogen geven van haar werk aan de hand van een paar tekeningen. Tekening 1 is van een jongen van tien jaar. Hij tekent een konijn dat op het gras zit (zoals hij zegt). Wat opvalt is dat het rechteroor van het konijn kleurloos is. Dat is veelzeggend, want de jongen is net geopereerd aan zijn rechteroor vanwege een poliep. Zijn oor is nog verbonden en hij kan er nog niet mee horen. Als volwassene zouden we zeggen: vandaar dus dat dit oor niet ingekleurd werd. De jongen is zich dat echter niet bewust: hij tekent spontaan en heeft helemaal niet de bewuste bedoeling iets met zijn tekening tot uitdrukking te brengen. 

Tekening 2 en 3 zijn van twee kinderen die elkaar niet kenden, maar alleen gemeen hadden dat ze beiden op jonge leeftijd kinderverlamming hadden gehad. Het eerste kind (van tekening 2) had die ziekte op tweejarige leeftijd gekregen – en dus toont zijn tekening twee afgebroken boomtakken, en het tweede kind kreeg die ziekte op vijfjarige leeftijd – en dus vinden we in zijn tekening vijf afgebroken boomtakken. 

Priscilla was een meisje met een hersentumor. Tijdens haar ziekte maakte ze vele tekeningen: allemaal gekleurd. Tekening 4 laat een mens zien onder een parasol. Priscilla vertelde bij deze tekening: Hij stond in de regen, maar wist net op tijd onder de zonneparasol te komen. Juist in deze tijd werden er uitzaaiingen ontdekt (de regen die geen gewone regen is, maar uit krassen bestaat), en moest Priscilla bestraald worden (de zonneparasol). Gelukkig waren de artsen er ‘net op tijd bij’.

Tekening 5 is de laatste tekening die Priscilla maakte voordat ze overleed. We zien op deze tekening een paddenstoel, ofwel een leeg huis. Dat wil zeggen: Priscilla is al bijna ‘verhuisd’ (overleden). Maar er is nog één streepje rood: het laatste restje pijn van de hersentumor, maar ook het laatste restje levenskracht. Op het dak van het huis (een paddenstoel) zien we tien cirkels. Susan Bach vertelt dat Priscilla tien jaar is geworden wat tot uitdrukking komt in deze tien cirkels. 

De leerling van Elisabeth Kübler-Ross, Gregg Furth, heeft dit thema later verder uitgewerkt in zijn boek The secret world of drawings, en er verdere bekendheid aan gegeven.2) 

‘Het is niet zo erg om als kind dood te gaan’

Een ontwikkeling die tot nu toe nog niet zoveel aandacht heeft gekregen, is het feit dat kinderen steeds vaker ook iets vertellen over het leven vóór hun geboorte. Dat wordt van oudsher pre-existentie genoemd.

Arie Boogert vertelde in zijn boek over een meisje van ongeveer zeven jaar. Aan tafel spraken haar ouders tijdens de maaltijd over een meisje uit de buurt dat door een vrachtwagen was overreden. Later op de avond zei hun dochter plotseling tegen haar vader: Weet je, het is helemaal niet zo erg om als kind dood te gaan, want dan weet je nog alles. Voor grote mensen is het veel moeilijker, want die zijn alles vergeten en die moeten dan alles opnieuw leren.3)

Dat een kind nog weet heeft van de geestelijke wereld, is het gevolg van het feit dat het kind – bewust, maar vaker onbewust – nog bepaalde herinneringen heeft aan het leven voor zijn geboorte. Maar bij het opgroeien verdwijnen die herinneringen geleidelijk en moet een mens (zonder op bewuste of onbewuste herinneringen terug te kunnen vallen) van binnenuit een antwoord zoeken op de vraag wat de dood nu eigenlijk is.

Wie de pre-existentie van de ziel leert, zij verdoemd

Een ander voorbeeld dat Arie Boogert (in een ander boek) vertelt, is dit: Beppie was drieënhalf jaar oud toen zij een broertje kreeg. Dat broertje, Keesje, was een paar maanden oud, toen haar ouders haar vertelden dat haar grootmoeder was gestorven. Bij het ontbijt zei Beppie ineens: ‘Mamma, Oma is heel ver weg, in de lucht, in een nieuw huis … en daar was Keesje ook eerst, maar nu is Keesje hier… en nou kan Opa toch maar niet altijd alleen zijn… die moet nu ook maar weggaan.4)

Het is boeiend dat steeds meer kinderen herinneringen hebben aan het leven voor hun geboorte. Want de kerk (en daarmee de westerse samenleving) heeft de pre-existentie altijd ontkend. In het esoterische christendom was de pre-existentie overigens wel bekend.

De ontwikkeling ging in grote lijnen zo:

De Griekse wijsgeer Plato (5e eeuw v. Chr.) wist nog van het voorgeboortelijke leven. Hij had als een van de laatsten nog een bepaalde verbinding met de geestelijke wereld. In onze tijd zouden we zeggen: hij had nog een lijntje met boven. Daarom sprak het voor hem vanzelf dat de mens voor zijn geboorte had geleefd in de geestelijke wereld.

Ook de grote kerkvader Origenes die veel later leefde (omstreeks 225 na Chr.) sprak nog over het vóórbestaan van de ziel. Ook sprak hij (en wat is dat een mooie omschrijving) over de inkerkering van de ziel in het lichaam: als een kind geboren wordt verliest zijn ziel veel van haar oorspronkelijke weten, ofwel: zij verliest het hogere weten dat haar in de geestelijke wereld eigen was.

Origenes werd later tot ketter verklaard en zijn inzichten werden afgewezen. Dat gebeurde op het Concilie van Chalcedon in het jaar 553; waar door de kerkvaders werd uitgesproken: Wie de pre-existentie van de ziel leert, zij verdoemd.
In de Middeleeuwen werd het werk van de Griekse wijsgeer Aristoteles herontdekt. Hij was de belangrijkste leerling van Plato, maar ging een heel eigen weg: hij had geen intuïtief lijntje met boven meer, maar probeerde denkend de grote geheimen te begrijpen. Aristoteles zei dat de ziel van de mens pas bij zijn geboorte geschapen wordt. Hij loochende dus de pre-existentie. Sindsdien nam de kerk deze leer over. Overigens is het wel boeiend dat de kerk het leven ná de dood niet loochende en afwees: dat zou eigenlijk logisch geweest zijn. Maar gedreven door angst (voor de gedachte dood is dood) en egoïsme (dat verlangt naar een hemels leven na de dood) kwam de kerk tot het oordeel dat er wel leven na de dood is, maar niet voor de geboorte.

Joanne Klink

Ook Joanne Klink heeft in haar bekende boek: ‘Vroeger toen ik groot was’, vérgaande herinneringen van kinderen, verteld over de herinneringen van kinderen aan een voorgeboortelijk leven.5) Een moeder vroeg aan haar zoon van vier jaar: Houd je niet van je broertje? De jongen antwoordde: Toen N. (zijn broertje) nog niet in jouw buik was, hield ik al van hem.6) Dit kind wist dus nog dat zijn broertje komen zou. Dat moet dus wel een herinnering zijn aan een voorgeboortelijke ontmoeting, waarbij de jongen en zijn broertje zich alvast verbonden met elkaar en zich samen op hun komende aardse leven voorbereidden.

Een ander kind zei – zo vertelt Joanne Klink – tegen zijn oma: Ik was bij de engelen en ik was in de hemel en heb naar de aarde gekeken. Ik zag je in de tuin en heb jou als mijn grootmoeder gekozen.7)

Joanne Klink vertelt ook over een driejarig jongentje dat zei: Weet je waarom baby’s nog niets zeggen? Die weten nog teveel!8)

Omgekeerd worden

Een heel ontroerende uitspraak vond ik in het volgende verhaal. Een moeder vertelde tegen haar dochter van tweeëneenhalf jaar dat haar grootvader was overleden. Ze zei dat opa dood was gegaan en nu ver weg in de hemel was. Haar dochter (tweeëneenhalf!) zei troostend tegen haar: Maar hij wordt wel weer omgekeerd, hoor Mamma.9)

Met die paar woorden brengt dit jonge kind heel kernachtig esoterische inzichten tot uitdrukking die in onze tijd gelukkig steeds meer bekendheid krijgen. Want als een mens sterft, legt hij niet alleen zijn fysieke lichaam af, maar geleidelijk ook zijn etherische en zijn astrale lichaam. Bij dat proces komen krachten vrij die voorheen ín de mens leefden, maar die nu naar buiten treden en voor iedereen zichtbaar worden: gevoelens, gedachten en herinneringen. Ze komen vrij en beginnen als een kleurige, levende en bewegende wolk om de gestorvene heen te zweven. Daardoor wordt alles, wat op aarde altijd tot de binnenwereld van een mens behoorde, in de geestelijke wereld tot buitenwereld.

Tegelijkertijd neemt de gestorvene in de plaats daarvan dingen in zijn wezen op die op aarde altijd buiten hem geleefd hadden. De gevoelens en gedachten van anderen komen nu in hemzelf tot leven. Ofwel: wat op aarde buiten hem (in een ander mens) leefde, wordt nu tot zijn binnenwereld. Door zich op die gevoelens en gedachten te bezinnen, wordt het de gestorvene duidelijk wat hij écht voor de ander heeft betekend en wat hij misschien nog goed te maken heeft. Zo helpt dit proces van omkering de zo noodzakelijke bezinning op ons doen en laten op aarde en schenkt ons nieuw inzicht en maakt ons wijzer.

Dit proces van omkering wordt ook wel omstulping genoemd. Denk daarbij aan een handschoen die je omgekeerd uittrekt, zodat de binnenkant naar buiten wordt gekeerd en de buitenkant naar binnen. Het is dit proces dat het tweeëneenhalfjarige (!) meisje aanduidde met de woorden: Maar hij wordt wel weer omgekeerd, hoor Mamma. Zij geeft hierbij ook aan dat haar grootvader veel later, als hij zal terugkeren naar de aarde, hetzelfde proces opnieuw zal doormaken, maar dan omgekeerd.

Reïncarnatie

Toen ik enige tijd geleden een lezing gaf over dit thema, vertelde een van de aanwezigen het volgende: Mijn oma is overleden. In die tijd zat mijn zesjarige zoon te tekenen aan tafel. Hij zei: “Oma is overleden. Nu denkt God haar leven. En als Hij uitgedacht is, wordt ze weer een baby.” Dit voorbeeld maakt duidelijk dat reïncarnatie voor kinderen vanzelfsprekend is. 

Joanne Klink vertelde: Een kind wordt ’s nachts wakker en roept: Mama, mamma!’ De moeder komt aangerend, maar het kind weert haar af en zegt: ‘Nee, ik bedoel jou niet, maar de andere mama!’ Dit kind herinnert zich op dat moment dus zijn moeder uit een vorig leven. En juist als je uit de slaap komt, zijn zulke herinneringen voor een kind nog heel dichtbij.

Een paar andere opvallende opmerkingen van kinderen zijn:

Een meisje van twee zei tegen haar moeder: Je bent wel lief, maar niet mijn echte moeder.

Een meisje van drie zei tegen haar moeder: Toen jij nog mijn baby’tje was.

Een jongen van drie zei: Pappa, toen ik groot was en jij klein, zat je altijd bij mij op schoot. Ook zei hij later: Toen ik pappa was, was jij nog een kindje. Ik heb een goeie mamma uitgezocht, vind je niet?10)

Zo zien we hoe kinderen ons tot leermeester zijn – en wie de moed heeft hun leerling te worden, wordt een rijk mens

Noten

 Susan Bach, Spontaneous Paintings of Severely III Patients, Uitgegeven door J.R. Geigy S.A. in Bazel, 1969

 Gregg M. Furth, The Secret World of Drawings, Sigo Press, Boston, 1988 

 Arie Boogert, Bij het sterven van kinderen, Een handreiking, Uitg. Christofoor, 2e druk, 1991, blz. 31 

 Arie Boogert in: Rudolf Steiner, Over het voorgeboortelijke leven, Uitg. Christofoor, 2e druk, 1996, blz. 7, 8

 Joanne Klink, ‘Vroeger toen ik groot was’, vérgaande herinneringen van kinderen, Uitg. Ten Have, 1990

 Arie Boogert in: Rudolf Steiner, Over het voorgeboortelijke leven, Uitg. Christofoor, 2e druk, 1996, blz. 8

Joanne Klink, ‘Vroeger toen ik groot was’, vérgaande herinneringen van kinderen, Uitg. Ten Have, 1990, blz. 49