Toen, toen ik nog niet geboren was, bereidde
jij mij vol liefde voor op het komende leven.
Je liet mij zien wat komen ging, zodat ik
in mijn hart ‘ja’ leerde zeggen tegen dat leven.
Toen ik een kind was, droeg je me vol liefde.
Je doorstraalde mijn ziel met jouw weten
en in mijn ogen fonkelde jouw geestkracht
als een oeroude wijsheid die ontroert.
Toen ik opgroeide, legde je de idealen
die mijn leven zouden gaan bepalen,
in mijn hart neer. Sinds die tijd leef ik
voor wat jij toen als bezieling in mij legde.
Toen ik volwassen werd, trok je je meer
en meer terug om mij de vrijheid te geven
mijn eigen weg te gaan. In je liefdevolle
terughoudendheid begeleidde je mij toen
van buitenaf, door allerlei ‘toevalligheden’:
een spontane ontmoeting, een boek dat mij
in handen werd gedrukt, een telefoontje.
Toen ik ouder en ouder werd en ik weer tijd
kreeg voor mezelf, kwam je me weer nader:
Je riep voor mij de herinneringen van het
nu bijna voorbije leven wakker, zodat ik
mij bewust zou worden van wat dit leven
mij gebracht, gegeven en geleerd heeft.
En straks, als ik sterf, sta je mij op de grens
op te wachten; dan zal ik jou weer zien
van aangezicht tot aangezicht, jij, mijn engel,
mijn geliefde metgezel. Door jouw ogen
zal ik terugkijken en vol dankbaarheid zal ik
de zin van mijn voorbije leven gaan begrijpen.
Jij, mijn engel, ik weet: je geeft me zoveel,
je geeft jezelf aan mij, wat dat jou ook kost.
Nu bid ik dat ook jij zult mogen groeien
door alles wat wij aan en met elkaar beleefden.
Jij, mijn engel, je bent de dragende kracht
van mijn leven, mijn houvast en mijn liefde.