Orgaandonatie

Het lot van de donor…

Een bijzondere droom

Ter voorbereiding op dit thema over Orgaandonatie,

tikte ik onlangs (antiquarisch) een bijzonder boek op de kop.

De titel luidt: Hart en ziel, De wonderbaarlijke gevolgen van

een harttransplantatie. (1)

Het boek vertelt het levensverhaal van Claire Sylvia.

Toen Claire, een Amerikaanse vrouw, drieënveertig jaar was,

werd ze ernstig ziek. Ze bleek een zeldzame longziekte

te hebben. Genezing was niet meer mogelijk. Haar enige overlevingskans was een hart-longtransplantatie.

Vijf jaar later, toen ze achtenveertig jaar was, doodziek en

aan het einde van haar krachten, kreeg ze nieuwe longen

en een nieuw hart, het levensreddende geschenk van een onbekende donor.

De ingrijpende operatie redde haar leven, maar had

daarnaast nog andere gevolgen die haar leven ook

in geestelijk opzicht voorgoed veranderden.

Het ziekenhuis, waar Claire haar nieuwe longen en hart had

ontvangen, maakte de naam van de donoren nooit bekend.

Een regel die strikt gehandhaafd werd. Ook Claire wist dus

niet aan wie ze haar nieuwe longen en haar nieuwe hart

te danken had. Maar kort na de operatie kreeg Claire een indringende droom over een jongeman die ze ontmoette

op een grasveld. Hij heette Tim. Als ze (in de droom) na een

kortgesprek weer afscheid neemt van Tim, kussen ze elkaar.

En, vertelde Claire later, daarbij adem ik hem in mij op.

Het voelde, alsof ik nog nooit zo diep ademgehaald had dan

op dat moment. En ik wist dat wij tweeën, Tim en ik, voor

eeuwig bij elkaar zouden blijven.

Op zoek naar haar donor

Nu was Claire een vrouw die altijd al in dromen en hun

betekenis voor het gewone leven was geïnteresseerd.

Toen ze wakker werd uit deze droom, realiseerde ze zich onmiddellijk dat Tim, de jongeman met zandkleurig haar

uit haar droom, haar donor moest zijn. In haar droom

begon de achternaam van Tim met een L: Tim L.

Ook nu, bij haar tweede verzoek, weigerde het ziekenhuis

haar nadere informatie over haar donor te geven, en wel

ter bescherming van de familie van de donor. Maar enige

tijd later kreeg ze van een vriend het advies om in kranten

uit de tijd kort voor haar transplantatie, op zoek te gaan

naar overlijdensadvertenties. En inderdaad: in een krant uit

Boston vindt ze een overlijdensadvertentie van een

achttienjarige jongeman, Tim Lasalle, die op zijn achttiende

jaar bij een motorongeluk was omgekomen, vlak voordat

Claire nieuwe longen en een nieuw hart had ontvangen.

Tim Lasalle, ofwel de Tim L. uit haar droom: hij moet, zo

realiseert Claire zich meteen, haar donor zijn.

Als ze op zoek gaat naar de familie van Tim en met zijn ouders, broers en zusters in gesprek raakt, vallen bij dat gesprek vele puzzelstukjes op zijn plaats. Allereerst blijkt dat Tim inderdaad

zijn longen en zijn hart voor transplantatie heeft afgestaan.

Ook andere dingen blijken te kloppen.

Zo had Claire na de transplantatie plotseling een onbedaarlijke behoefte gekregen aan kipnuggets, groene paprika’s (waaraan

ze voor haar operatie een hekel had) en aan bier. Het bleek dat

Tim daar altijd dol op was geweest en dat bij voorkeur at en

dronk.

Samenleven met de ziel van de donor

Nu begint Claire te begrijpen, waarom ze na de operatie zo’n ingrijpende, maar ook zo’n onbegrijpelijke identiteitscrisis had gehad: omdat de ziel van Tim door de transplantatie op de een

of andere manier met haar verbonden was geraakt. Meteen al

na de operatie had ze het gevoel gekregen dat er iemand

anders bij haar was. Dat had ze toen echter nog niet kunnen begrijpen en dat had haar in grote verwarring gebracht.

Maar nu begint het tot haar door te dringen dat Tim mét haar

en op een bepaalde manier zelfs dóór haar heen leeft en dat

ze moet leren met hem samen te leven! Ze merkt aan allerlei dingen dat ze na de transplantatie sterk veranderd is en dat

ze bijvoorbeeld ook andere karaktertrekken heeft gekregen

die met die van Tim overeenkomen. Zo is ze krachtiger en uitgesprokener geworden, iets dat ook anderen opvalt.

Ook heeft ze na de transplantatie nooit meer last gehad

van migraine, waarvan ze voor die tijd altijd veel last van had.

In latere jaren begint ze, terugkijkend, ook allerlei andere

dingen te begrijpen die ze in de begintijd niet plaatsen kon:

Dat haar vrienden en zelfs haar familieleden haar na terugkeer

uit het ziekenhuis als vreemden voorkwamen en dat ze weer opnieuw aan hen moest wennen en met hen op een nieuwe

manier moest leren omgaan.

Dat ze zich na terugkeer uit het ziekenhuis gevoeld had als

een buitenaards wezen dat zojuist op een vreemde,

onbekende planeet was afgezet: ze herkende haar eigen

wereld niet meer en voelde zich er een vreemde.

Dat ze sinds haar operatie werd getrokken naar mensen

die veel jonger waren dan zij en dat ze zelfs een tijdlang

met een veel jonger iemand, van de leeftijd van Tim, een

relatie kreeg.

Een lotgenotengroep

Omdat Claire zich afvraagt of iedereen die een transplantatie

heeft ondergaan, zulke ingrijpende ervaringen heeft, richt ze

een ontmoetingsgroep op voor mensen die een

harttransplantatie hebben ondergaan. In de veiligheid van

deze kring van lotgenoten doen de aanwezigen veelzeggende uitspraken. Zo was Mario bijvoorbeeld dol op dansen.

Maar na zijn harttransplantatie kon hij niet meer dansen:

het lukte hem niet meer het dansritme te pakken en dat tijdens

het dansen te bewaren. Voor hem was het duidelijk: dat lag aan

zijn donor. Mario vertelde: Ik heb zelfs een keer hardop in het openbaar geschreeuwd dat ik niet meer kon dansen, omdat hij, mijn donor, niet wist hoe het moest!

Thomas, ruim veertig jaar, kreeg na zijn transplantatie een

totaal andere persoonlijkheid. Dat uitte zich ook in het feit

dat hij na zijn transplantatie een andere woordenschat had gekregen en woorden gebruikte die hem voordien vreemd

waren. Hij vertelde: Ik geloof dat de geest van mijn donor

nog steeds in de buurt is.

Mary had er grote moeite mee om te leren aanvaarden dat

haar nieuwe hart niet alleen van haarzelf was. Toen verscheen

haar grootmoeder in een droom die haar vertelde dat ze haar

hart moest leren delen! Alleen zo kreeg ze er vrede mee dat

ze moest leren samen te leven met de geest van haar donor.

Alle leden van deze lotgenotengroep zag het nieuwe hart als vertegenwoordiger van een ander wezen dat nu ook in hen

leefde: ze hadden het sterke gevoel dat iemand anders met

hen samenleefde die ze serieus moesten nemen.

De gevolgen voor de donor

De ervaringen van Claire en haar lotgenoten maken duidelijk

dat orgaantransplantatie allereerst voor de ontvanger of ontvangster een ingrijpende ervaring is, met name ook op het geestelijke vlak. Helaas is er voor dit aspect in de medische

wereld nog weinig of geen aandacht.

Uit de ervaringen van Claire wordt daarnaast duidelijk dat orgaandonatie ook voor de donor gevolgen heeft die zelfs beslissend blijken te zijn voor zowel zijn weg in de geestelijke wereld, als voor zijn volgende incarnaties.

Dat wordt als volgt duidelijk:

We zagen in de ervaringen van Claire en andere lotgenoten

dat de ziel van de donor kennelijk verbonden blijft met de

organen die voortleven in het lichaam van de ontvanger.

Met het orgaan komen immers bepaalde zielenkwaliteiten

van de donor mee. Dat heeft als gevolg dat de donor op

geestelijk vlak nauw verbonden raakt met de mens in wie

zijn organen voortleven: donor en ontvanger leven op een bepaalde manier samen in het lichaam van de ontvanger.

En dat betekent dan weer dat de reis van de donor naar de geestelijke wereld bemoeilijkt wordt: hij of zij blijft aan de

aardse sfeer gekluisterd en kan daardoor niet opklimmen

naar hogere geestelijke werelden.

Marieke de Vrij zegt het zo: zolang het hart, van de donor,

nog klopt, kan de ziel zich nimmer terugtrekken in de

geestelijke wereld. Een deel van de zielenkwaliteit is nog in

het donororgaan aanwezig en leeft voort in het lichaam van

de ontvanger en wordt in de loop van de tijd steeds sterker vermengd met de energie van de ontvanger.

Je mag dit werkelijk een offer noemen: iemand die na zijn of

haar dood, tijdelijk, afziet van een verblijf in de hogere

geestelijke werelden om het een ander mens mogelijk

te maken langer op aarde te kunnen verblijven.

Alleen: voor de meeste donoren is dit een onbewust geschenk.

Ze wisten immers, toen ze besloten om te zijner tijd donor te worden, niet dat dit besluit zulke ingrijpende gevolgen zou

hebben voor hun reis na hun dood door de geestelijke werelden.

Claire Sylvia wist in haar droom dat Tim, haar donor, en zijzelf

voor eeuwig bij elkaar zouden blijven. Dat is eigenlijk logisch: omdat Claire en Tim op zielsniveau samenleven in het lichaam

van Claire, ontstaat er een onlosmakelijke band die hen in alle volgende levens weer bij elkaar brengt.

De vraag rijst natuurlijk of we dit een donor mogen aandoen? Mogen we haar of hem ook na haar of zijn dood blijven

kluisteren aan het aardse leven? En mogen we hem of haar zodoende beletten de hogere geestelijke werelden binnen

te gaan? En wat zijn de gevolgen voor de donor van deze

blijvende verbinding met de aarde over de dood heen?

Organen werden in kanopen bewaard

In de derde na-Atlantische cultuurperiode, de Egyptische cultuurperiode van 2907 v. Chr. – 747 v. Chr. werd het lichaam

van vooraanstaande persoonlijkheden zoals de Farao’s na hun dood gemummificeerd.

Dikwijls werden daarbij ook hun organen in speciale kruiken, kanopen genoemd, geconserveerd en bij de mummie bewaard.

De kanopen werden aan het voeteneinde gezet of in een

speciale nis bij de mummie bewaard.

De priesters handelden met opzet zo: door het lichaam

te balsemen en de organen te conserveren werd de dode aan

zijn (fysieke) lichaam en zijn organen op aarde gebonden en kon

hij niet opstijgen naar de geestelijke wereld. Daardoor kon de

dode een soort brugfunctie vervullen tussen het aardse leven

en de geestelijke wereld. De priesters, die in die tijd steeds moeilijker uit hun lichaam konden treden om de geestelijke

wereld binnen te gaan, gebruikten dit kanaal om alsnog met

de geestelijke wereld in verbinding te komen.

Omstreeks 3000 v. Chr. was immers het Kali Yuga

of het IJzeren Tijdperk begonnen, waarin het gordijn naar

de geestelijke wereld langzaam werd dichtgedaan.

Het was daardoor dat de priesters niet meer zo gemakkelijk

in verbinding konden treden met de geestelijke wereld.

De bedoeling van het dichtgaan van het gordijn naar de

geestelijke wereld was dat de mens daardoor thuis zou

raken op aarde en zou leren de aarde en het aardse

leven zorgvuldig te behoeden.

Nu had de mummificatie van het lichaam

en het conserveren van de organen van de dode grote

gevolgen voor de gestorvene. Hij werd, zoals we zagen,

aan zijn aardse lichaam gebonden, waardoor hij niet kon

opstijgen naar de geestelijke wereld. Het gevolg daar weer

van, was ingrijpend: zijn aandacht werd in het leven na de

dood niet op de geestelijke wereld en op zijn reis door die

wereld gericht, maar juist op de aardse wereld.

En dat had weer als gevolg dat de gestorvene later, in een

volgend leven, naar de aarde terugkeerde met een versterkte gerichtheid op het aardse leven, ofwel, zoals wij dat nu zouden noemen, met een sterk materialistisch gekleurde levenshouding.

Egypte herhaald

Wij leven nu in de vijfde na-Atlantische cultuurperiode;

1413 na Chr.– 3573 na Chr. De vijfde periode is altijd een

herhaling van de derde periode, en wel een herhaling

-op-een-hoger-niveau. Maar wat houdt die herhaling in?

In de mogelijkheid van orgaandonatie mogen we een

herhaling zien van de mummificatie en het conserveren

van de organen uit de Egyptische tijd.

Zowel door het conserveren van de organen in de Egyptische

tijd, als door de orgaandonatie van tegenwoordig wordt de

gestorvene na de dood aan het aardse leven gekluisterd:

hij kan niet opstijgen naar de hogere geestelijke werelden.

Was dat echter in de Egyptische tijd nog zinvol, nu is dat juist

niet zinvol meer. In de Egyptische tijd moest de mens immers

nog leren om thuis te raken op aarde. En dus was een

toenemende gerichtheid op de materie, in een volgend leven, zinvol voor de opdracht die de mens in die tijd door de

geestelijke wereld werd toevertrouwd.

Maar nu, in deze tijd, moeten we juist leren ons los te maken

van het materialisme ofwel van onze gerichtheid op het

aardse leven om ons bewust te worden van de geestelijke

wereld. Dat heeft alles te maken met de zo bijzondere wending

die zich in 1899 voltrok: toen eindigde het Kali Yuga of

het IJzeren Tijdperk. Vanaf dat moment moest de mens weer

leren om in verbinding te treden met de geestelijke wereld.

Sinds 1899 moeten we onze blik van de aarde verheffen naar

de geestelijke wereld, zodat we het aardse leven leren vergeestelijken.

BDE’s (bijna-doodervaringen), engelervaringen, het inzicht in

karma en reïncarnatie, en het besef van het voortgaande leven

aan de overkant van de dood: het zijn maar een paar

voorbeelden die laten zien dat het gordijn dat de geestelijke

wereld afgeschermd hield, weer doorzichtig begint te worden.

In deze tijd is het dus onze opgave om niet verder weg te

zakken in de materie, maar om de wereld van de materie

te leren verbinden met de wereld van de geest.

Maar donoren worden nu juist door het afstaan van een

orgaan in een volgend leven nog materialistischer, nog

sterker gebonden aan de aardse wereld, in plaats van dat

zij leren om de aardse wereld met de geest te verbinden.

Zij komen in een volgend leven terug met een eenzijdige, uitgesproken materialistische levenshouding. Dat betekent

dat orgaandonatie vanuit dat perspectief gezien niet zinvol is,

maar juist de menselijke ontwikkeling op aarde blokkeert.

De mensheid zal, mede, daardoor wegzakken in een

beklemmend materialisme, in plaats van de verbinding te

vinden met de wereld van haar herkomst, de geestelijke wereld.

Ik vond en vind het persoonlijk ingrijpend om mij

de consequenties van dit inzicht bewust te worden.

Daarom zegt Marieke de Vrij ook dat het spreken over dit onderwerp de zwaarste opgave is die haar tot nu toe werd toevertrouwd. Maar, zegt ze, wanneer ik niet spreek, zullen

er meer orgaandonaties plaatsvinden met alle gevolgen

van dien.

Een dubbel gevoel

Ik merk dat velen van ons een dubbel gevoel hebben

bij de vraag die de overheid ons stelt: of we bereid zijn

na onze dood onze organen af te staan aan een ander.

Enerzijds lijkt het een daad van liefde om op die vraag

ja te zeggen: iemand anders kan immers worden

geholpen met organen waar jij niets meer aan hebt.

Vanuit dat gezichtspunt spreekt het haast vanzelf dat

je ervoor kiest om donor te worden.

Maar anderzijds hebben velen van ons een onbestemd

gevoel dat hen huiverig maakt om toestemming te geven,

al weten velen niet eens waar die terughoudendheid nu

eigenlijk vandaan komt. Ik vermoed dat dit komt omdat

we intuïtief aanvoelen dat we met orgaandonatie ingrijpen

in allerlei kosmische wetten waar we tot nog toe geen zicht

op hadden. Zelf heb ik vanuit dit onbestemde gevoel in het verleden geen toestemming gegeven voor orgaandonatie.

Tot slot

Natuurlijk spelen er rond de vraag naar wel of geen

orgaandonatie nog andere overwegingen een rol.

Bijvoorbeeld het hersendoodcriterium.

Ook de vele vragen rond dit hersendoodcriterium brengen

mij er persoonlijk toe, om geen toestemming te geven voor orgaandonatie.

Ten slotte moet ieder mens in vrijheid zelf beslissen.

Dat geldt ook voorde inzichten die ik in dit artikel voorleg.

Voel maar, wat deze inzichten jou doen en wat je er wel

of niet mee kunt of wilt doen. Het gaat er immers om dat

wij leren luisteren naar wat als waarheid en inzicht leeft

in ons eigen hart en niet om wat anderen ons als

waarheid voorhouden!

Hans Stolp

*) Claire Sylvia,

Hart en ziel, De wonderbaarlijke gevolgen van een harttransplantatie, Uitg. Luitingh – Sijthoff, Amsterdam, 1997

**) Kanopen. www.de.academic.ru

Ervaringen van mensen die een nieuw orgaan kregen

Op het eerste deel kreeg ik vrij veel reacties en merkte,

hoezeer dit thema leeft in deze tijd. Dat merkte ik ook

op de themadag die we in Amersfoort aan dit onderwerp

hadden gewijd.

Daarom leek het mij zinnig om een kort vervolg

te schrijven. De geestelijke strijd die zich in onze tijd

afspeelt, speelt zich immers met name af in onze omgang

met thema’s als orgaandonatie, euthanasie, dementie en alternatieve geneeskunde en (alternatieve) medicijnen.

Daarom is

het zinvol regelmatig bij deze thema’s stil te staan.

In het deel beschreef ik, wat de ontvangers van een nieuw

orgaan ervaren: dat niet alleen herinneringen van de donor meekomen met dat nieuwe orgaan, maar ook bepaalde karaktertrekken en voorkeuren.

Toen de achtenveertigjarige Sylvia Claire een nieuw hart kreeg

van een achttienjarige student, kreeg ze na de transplantatie plotseling behoefte aan bier, kipnuggets en groene paprika’s,

waar ze voordiengeen enkele behoefte aan had gehad.

Later bleek dat haar donor Tim daaraan verslingerd was

geweest. Ook werd ze veel directer en meer uitgesproken van karakter, wat ze voor de transplantatie veel minder geweest was. *1

Een van de indrukwekkendste voorbeelden beschrijft

Paul Pearsall: hij vertelt dat een achtjarig meisje het hart

kreeg van een tienjarig meisje dat vermoord werd en

hersendood was. Het achtjarige meisje, de ontvangster

van het hart van het vermoorde meisje, kreeg nachtmerries

over de moordenaar. Die waren zo heftig dat ze hulp kreeg

van een psychiater. Aan hem vertelde ze allerlei details over

de moord die ze helemaal niet kon weten.

Daarop schakelde de psychiater de politie in.

Deze wist op grond van de gegevens van het meisje

de moordenaar op te sporen. Hij werd veroordeeld op

grond van de talrijke gegevens die het meisje had

gegeven en die allemaal bleken te kloppen.

Pearsall zegt dan ook dat onze organen bezield zijn,

drager van onze herinneringen en dat ze na een

transplantatie ‘oude’ herinneringen blijven uitzenden. *2

Verhalen als deze die de laatste tijd steeds meer naar boven komen, passen naadloos in de visie die Rudolf Steiner heeft:

dat onze herinneringen, en dus ons geheugen, leven in ons etherisch lichaam. Ons korte termijn geheugen leeft bovenin

dat etherische lichaam, het lange termijn geheugen onderin.

En wel daar, waar ons etherische lichaam onze organen

doordringt. Ons geheugen leeft dus op de oppervlakte van

onze organen.

Het geheugen van onze organen

Onze organen bewaren elk andersoortige herinneringen die specifiek bij dat orgaan passen. Marieke de Vrij vertelt welke

dat zijn. *3

Namelijk:

Onze longen, bewaren de herinneringen die te maken

hebben met onze inzichten. Inzichten komen immers van

buitenaf of vanuit de geestelijke wereld naar ons toe; dat

lijkt sterk op inademen: lucht van buitenaf in je opnemen. Bovendien bewaren onze longen alle herinneringen die

te maken hebben met het innemen van je eigen ruimte:

adem diep in, neem je eigen ruimte in.

Longproblemen ontstaan, geestelijk gezien, vaak daar,

waar mensen hun ruimte niet durven innemen.

Onze lever bewaart alles wat nog verwerkt moet worden.

Is er teveel wat nog niet verwerkt werd, dan wordt

de lever ziek.

Onze nieren hebben te maken met communicatie.

Ze bewaren alle herinneringen aan momenten, waarop

we bang waren onszelf aan anderen te geven, of waarbij

we het gevoel hadden niet gezien te worden.

Ons hart bewaart alle herinneringen aan ons levensplan

en aan de verwerkelijking daarvan. Ook bewaart het de herinneringen van ons geweten: wat goed was en wat

niet goed was.

Als organen dus getransplanteerd worden, nemen ze

de bij hen behorende herinneringen met zich mee.

Vandaar dat organen, overgeplant in een ander lichaam,

ook in dat nieuwe lichaam ‘oude’ informatie blijft uitzenden.

~Hans Stolp

*1 Zie Claire Sylvia, Hart en Ziel, Uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 1997

*2 Paul Pearsall, Het geheugen van het hart,

Uitgeverij Lemniscaat, 1998

www.devrijemare.nl