Jezus Christus en de esoterische traditie

Ik zie nog haarscherp voor mij, hoe ik door de groene lanen van Hilversum naar het witgepleisterde gebouw wandelde, waar de vergadering gehouden zou worden. Maar vooral herinner ik mij nog heel goed hoe er op de een of andere manier zo vóelbaar iemand naast me liep, hoewel ik niemand zag en ik op mijn eentje van huis was weggegaan en aan de wandeling begonnen was.

Eenmaal binnen in de vergaderruimte werd ik bevraagd naar mijn theologische inzichten. Er was namelijk enig rumoer ontstaan omdat ik een tweetal artikelen over engelen in het blad ‘Hervormd Nederland’ geschreven had, waarin ik er blijk van gaf de wereld van de engelen serieus te nemen, en zelf ook op een bepaalde manier te leven met de engelen. Dat was in die tijd een opvallende uitspraak: meer dan veertig ingezonden brieven werden in de volgende nummers geplaatst, waarvan het overgrote merendeel boos en verontwaardigd, veroordelend en afwijzend was. Die negatieve reacties waren overigens heel goed te begrijpen: moderne theologen hadden de engelen nu juist verklaard tot louter fantasie, tot product van een vroegere generatie die nog niet beter wist en die, om zich wat veiliger en zekerder te voelen in dit aardse leven, zulke vage figuren als engelen had uitgedacht. Gelukkig wisten we – zo werd vaak gezegd – nu toch wel beter dan vroegere generaties: ons denken kon immers op geen enkele manier het bestaan van engelen bewijzen, en daarom moesten we zo reëel zijn om te constateren dat engelen dus ook niet bestaan. De meeste van mijn toenmalige collega’s in de wereld van radio en TV ervoeren mijn opvattingen dan ook als een schokkende terugval in een achterhaald christendom.

Op een zeker moment werd mij tijdens dat gesprek gevraagd wat ik van Jezus vond. Ogenblikkelijk begreep ik wat de bedoeling van die vraag was: als ik mijn theologische inzichten over Jezus zou uitspreken, zou dat een discussie mogelijk maken. En zouden mijn gesprekpartners mij op mijn uitspraken kunnen pakken en een theologisch debat kunnen beginnen. Dat was echter het laatste wat ik wilde: Jezus Christus was – en is – voor mij een levende werkelijkheid in mijn hart, hij was – en is – iemand naar wie mijn liefde uitgaat, en daarom wilde ik zeker geen debat over hem aangaan. Je gaat toch niet debatteren over een geliefde? Het enige wat je tegenover een geliefde verplicht bent, is de liefde levend proberen te houden, maar zeker niet om over je geliefde met anderen te debatteren. Zo voelde het voor mij. Dit alles flitste in een oogwenk door mij heen, terwijl ik allerlei gezichten verwachtingsvol naar mij zag kijken, omdat nu immers, na een aantal quasi vriendelijke en inleidende opmerkingen het eigenlijke gesprek zou gaan beginnen. Toen hoorde ik mijzelf tot mijn eigen verbazing zeggen: ‘Jezus is mijn oudste broer.’ Dat was alles, wat ik zei. Even viel er een verbaasde, doodse stilte. Het was een antwoord dat mijn gesprekspartners verwarde. Ze hadden een theologische uiteenzetting verwacht, en niet een antwoord, waarin verbondenheid en liefde doorklonk. En dat waren gevoelens waar ze in het geheel niet mee uit de voeten konden, en waarop ze dan ook geen antwoord wisten te geven. Iemand redde de situatie door omstandig en uitvoerig een heel ander onderwerp aan de orde te stellen. Ik weet niet eens meer welk onderwerp. Alleen dat ene moment is mij haarscherp, als geëtst in mijn herinnering, bijgebleven.

Toen ik na de vergadering terugwandelde naar huis, was ik verbaasd over mijzelf vanwege mijn antwoord op die vraag naar Jezus Christus. Maar mijn verbazing gold vooral het sterke gevoel dat het antwoord op die vraag mij in de mond gelegd was, en dat ik dat antwoord écht niet zelf bedacht had: het was mij geschonken. Zodra ik mij dat realiseerde, herinnerde ik mij weer hoe er op de heenweg zo voelbaar, haast tastbaar, iemand naast mij gelopen had. En al kon ik dan niet begrijpen hoe dit allemaal in elkaar zat, ik wist: degene die op de heenweg naast mij gelopen had, was ook degene die mij dat antwoord in de mond gelegd had. Nog altijd, wanneer ik bij deze herinnering stil sta, vervult verwondering mij, en ben ik diep onder de indruk van de wijze waarop ik in mijn leven geleid word.

Een antwoord dat ook voor het denken bevredigend is…

Wat mij achteraf lang bezig heeft gehouden, is die vraag: ‘Wie is Jezus voor jou?’ en dat antwoord dat mij ingegeven werd: ‘Mijn oudste broer.’ Kennelijk was het ook voor ‘de andere wereld’ belangrijk dat ik mij er niet toe zou laten verleiden om op een theologische, en dus een louter rationele manier over Jezus Christus te praten, maar dat ik op de een of andere manier simpelweg blijk zou geven van mijn verbondenheid met hem, ja, zeg maar rustig: van mijn liefde voor hem. Kennelijk is het belangrijk dat wij hier op aarde (weer) leren om ons op een onbevangen en liefdevolle manier met Jezus Christus verbonden te voelen, zonder te vervallen in allerlei haarkloverijen waartoe theologische debatten bijna altijd leiden.

Nu heeft de vraag wie Jezus Christus nu eigenlijk was, hoe zijn leven tweeduizend jaar geleden verliep, en wie en waar hij nu is, mij al jarenlang intens bezig gehouden. Maar jarenlang kon ik geen bevredigend antwoord vinden. Maar al die jaren, waarin ik maar geen antwoord vond, voelde ik wél het belang ervan: ik wist dat ik mij pas volledig en met de gecombineerde krachten van mijn hart én van mijn denken met Jezus Christus zou kunnen verbinden, als ik het grote geheim van zijn leven ook denkend zou kunnen doorgronden. Wat dat betreft ben ik volop een kind van deze tijd: ik wil kunnen begrijpen waarmee ik mij verbind, en het lukt mij niet, zoals je dat bijvoorbeeld bij de EO wel hoort vertellen, om zomaar ‘mijn hart aan Jezus te geven’ zonder dat ik ook maar enig zicht heb op wie die Jezus Christus dan wel is, en zonder dat ik kan begrijpen waarom een innerlijke verbinding met hem dan wel zo belangrijk is. Alleen moet een dergelijk ‘begrijpen’ dan wel, anders dan het in de gangbare theologie nogal eens het geval is, voortkomen uit een ‘denken met het hart’, ofwel een denken dat in alle nederigheid bereid is in dienst te staan van wat het hart zeker weet.

Nu sprak datgene wat ik als kind in de kerk en later als theologisch student (aan de Vrije Universiteit in Amsterdam) over Jezus Christus geleerd had, mij op geen enkele manier aan: ik voelde heel diep en intens dat zijn geheim heel anders was dan mij daar – in de kerk en op de universiteit – voorgehouden werd. Ik voelde van binnen: het is anders, zó is het niet. Maar hoe dat geheim van Jezus Christus dan wél in elkaar zat, wist ik in het geheel niet. Pas toen ik in aanraking kwam met de esoterische traditie, ofwel de spirituele traditie van het christendom, vond ik in díe traditie de antwoorden en de inzichten waarnaar ik al zo lang op zoek was. Antwoorden die mij, zodra ik daarover las, overtuigden, omdat ik voelde: zó is het, zó zit in elkaar, en zó is het, zoals ik het van binnen altijd al gevoeld heb. Het was alsof ik in de esoterische traditie mijn eigen innerlijk weten terug vond. Alsof ik door de antwoorden die daar gegeven werden, mij iets bewust werd van wat al zolang als een zeker weten in mij leefde, maar wat ik maar niet ‘naar boven halen’ en mij bewust kon maken.

De esoterische traditie

Maar wat is die esoterische traditie eigenlijk, en hoe kwam ik met haar in verbinding? Dat ik die traditie op het spoor kwam, hangt samen met het feit dat ik op een zeker moment in mijn leven allerlei helderziende ervaringen opdeed. Het is hier niet de plaats om daar uitgebreid op in te gaan, maar kort samengevat kwam het vooral hier op neer dat af en toe de sluier werd weggenomen en dat ik bijvoorbeeld engelen mocht (en mag) zien, dat gestorvenen zich aan mij kenbaar maakten en mij boodschappen doorgaven en dat ik zomaar, ongezocht, beelden schouwen mocht van tweeduizend jaar geleden, van Jezus en zijn leerlingen. Ik heb er natuurlijk heel wat tijd voor nodig gehad om al deze zo verschillende ervaringen te verwerken, om ze innerlijk een plaats te geven in mijn leven, en om mijn geloof zó om te vormen dat het in overeenstemming raakte met deze ervaringen. Overigens spreek ik tegenwoordig eigenlijk nooit meer over mijn ‘geloof’, als wel over mijn ‘weten’. Want dwars door al die wonderbaarlijke ervaringen heen is geloven voor mij tot een innerlijk zeker weten geworden.

In de tijd dat ik zocht naar inzicht om te begrijpen hoe ik die helderziende ervaringen zou kunnen inpassen in mijn geloof en mijn visie op het leven, had ik helemaal niets aan de kerkelijke traditie, helemaal niets aan wat de theologie mij geleerd had, en al evenmin iets aan wat zovele moderne theologen beweerden. Binnen die denksystemen was er geen enkele ruimte – laat staan respect – voor de soort ervaringen die ik opdeed: ze werden, zeker in die tijd, ontkend of gewoon als onzin of als fantasie afgedaan. Zelf wist ik echter heel goed vanuit mijn eigen ervaringen, van binnenuit, dat helderziende ervaringen (meestal) helemaal geen onzin of fantasie zijn, maar werkelijkheid – zij het een werkelijkheid van een andere orde dan die waaraan we gewend zijn. Bij helderziende ervaringen gaat het dus om een (hogere) werkelijkheid die ons denken niet bevatten kan. De gangbare geloofssystemen of theologieën hielpen mij daarom in geen enkel opzicht verder bij de geestelijke opgave waarvoor ik mij gesteld wist. Het was tóen dat ik al zoekend in aanraking kwam met de oude, esoterische traditie: ik begon immers overal te zoeken, ook in richtingen die niet direct voor de hand lagen. Maar wat houdt de esoterische traditie eigenlijk in?

In de eerste eeuw na Christus waren er overal mensen die zich geraakt wisten door de verhalen die de leerlingen van Jezus Christus over hem vertelden en de boodschap die hij zijn leerlingen meegegeven had. Maar natuurlijk vertelde ieder van die leerlingen die verhalen en die boodschap op een eigen manier, precies zoals hij (of zij!) het zelf van Jezus Christus begrepen had (of, wat ook vaak gebeurde, zoals hij of zij het helderziend mocht waarnemen). Zo ontstond er een bont en veelkleurig christendom, waarin op vele verschillende manieren over Jezus Christus verteld werd en waarin ook verschillende accenten gelegd werden bij het doorgeven van zijn boodschap. Achteraf gezien kun je zeggen dat zich langzamerhand twee duidelijke hoofdstromingen begonnen af te tekenen binnen dat veelkleurige en bonte christendom van de eerste twee, drie eeuwen: het meer kerkelijk georiënteerde christendom, zoals we dat in onze tijd nu nog kennen, en een veel vrijer, spiritueel christendom.

Bij het kerkelijke christendom ging het vooral om het geloof in de mens Jezus, die tegelijk God was, en om een vast geloof in zijn sterven en opstanding. Daarnaast ging het om dogma’s, om een strakke hiërarchie, om het geloof in wat een priester je voorhield, en in de betekenis van het instituut kerk. ‘Salus extra ecclesiam non est’, ofwel: ‘buiten de kerk geen heil’, was de kernachtige grondregel zoals die door kerkvader Cyprianus in de eerste helft van de derde eeuw geformuleerd werd. Alleen de kerk kon je door middel van de sacramenten de genade verlenen die je nodig had om in vrede te leven en te sterven.

Bij het spirituele christendom ging en gaat het daarentegen vooral om de (heel persoonlijke) weg naar binnen, een weg van geestelijke groei, en is Jezus Christus vooral de leermeester en gids die ons helpt om ook in onszelf de goddelijke geest, de innerlijke Christus, tot leven te brengen, zoals die toen, tweeduizend jaar geleden, in hemzelf was gaan leven. Daarnaast leefde in het esoterische christendom het besef dat Jezus de bijzondere mens was die het kanaal mocht zijn waardoor de allerhoogste kosmische Geest van de Liefde – ook wel de Christus genoemd – naar de aarde kon komen.

Het kerkelijke christendom wordt wel het ‘exoterisch’ christendom genoemd, omdat het daarbij gaat om het geloof in iets of iemand buiten jezelf, iemand naar wie je wijzen kunt, en iemand in wie je geloven kunt. Exoterisch betekent namelijk ‘uiterlijk’ of ‘buiten’. Het meer spirituele christendom wordt daarentegen het ‘esoterisch’ christendom genoemd, omdat het daarbij gaat om een innerlijke scholingsweg, en dus om een weg van geestelijke groei, waarbij in ons innerlijk gaandeweg de geheimen van het leven onthuld worden. Esoterisch betekent dan ook ‘innerlijk’ of ‘geheim’.

Vanaf de derde eeuw was het de groeiende kerkelijke richting, die steeds strakker en duidelijker georganiseerd werd en die de meer spirituele richting begon te veroordelen en te onderdrukken. Daarbij ontstond er langzamerhand in de meer kerkelijke richting, zoals ik al zei, een strakke hiërarchie: boven de gelovigen, de ‘leken’, kwam de priester, en boven de priester stond weer de bisschop, en boven de bisschop kwam de bisschop van Rome, de paus te staan. Het spirituele christendom kende daarentegen een dergelijke hiërarchie in het geheel niet, en wees die ook af: daar ging het immers om een innerlijke werkelijkheid, om de weg naar binnen, en werden op die weg alle mensen als volkomen gelijkwaardig aan elkaar gezien. Dat betekent ook dat in deze traditie (toen al!!!) man en vrouw als volkomen gelijkwaardig aan elkaar gezien werden. De spirituele christenen kenden dan ook geen strakke organisatie, maar voelden zich in alle vrijheid met elkaar verbonden. Ze vormden meer een eenheid in de geest.

Nu hadden de bisschoppen in de vierde eeuw (na Christus) het bevel over de politie gekregen. Een paar eeuwen lang waren de christenen door diezelfde politie vervolgd en onderdrukt, een paar eeuwen lang waren er in het hele Romeinse rijk overal christenvervolgingen geweest, maar toen het kerkelijke christendom – de kerk dus – in de vierde eeuw eerst (in 313) door keizer Constantijn erkend werd en later (in 393 onder keizer Theodosius) zelfs staatsgodsdienst werd, werd diezelfde politie nu door de bisschoppen ingezet om de spirituele christenen te vervolgen en te onderdrukken. Zo werden de bisschoppen van vervolgden tot vervolgers! En zo begon dus de systematische onderdrukking en uitroeiing van het spirituele christendom.

Niet alleen de spirituele christenen zélf werden heftig en fanatiek vervolgd, ook de geschriften waarop zij zich beriepen en die zij graag lazen in hun kringen, zoals het evangelie van Thomas, het evangelie van Maria Magdalena, het Geheime Boek van Johannes en andere, werden verboden. Het in bezit hebben van dergelijke geschriften werd verboden verklaard en iedereen die een dergelijk geschrift in huis had, kon met de dood gestraft worden. Zo werden de spirituele christenen en hun geschriften uitgeroeid. Dat gebeurde zó grondig dat er nauwelijks meer iets van die geschriften overbleef, behalve een enkele snipper, die echter meestal onbegrijpelijk was, omdat het geheel waartoe het behoorde, ontbrak.

Op deze manier kon het gebeuren dat ik als theoloog zoveel eeuwen later bij mijn theologische studie nauwelijks iets over deze gebeurtenissen te horen kreeg. De gnostici (zoals de spirituele christenen genoemd werden, ofwel de ‘wetenden’) waren ketters geweest, zo stond er in mijn studieboek over de geschiedenis van het christendom, en het was maar gelukkig dat ze het niet gered hadden en nog slechts een voetnoot in de geschiedenis waren.  

Maar toen gebeurde het, in 1945! In december van dat jaar werd in het zand bij de Nijl (bij Nag Hammadi) in Egypte een aardewerken kruik gevonden, waarin 52 geschriften zaten, allemaal geschriften van het spirituele christendom, die al eeuwenlang verdwenen waren. Altijd weer als ik stil sta bij dat jaartal, lopen de rillingen over mijn rug. In 1945 stonden we als mensheid op het dieptepunt van onze geschiedenis. De Tweede Wereldoorlog was in december van dat jaar nog maar net achter de rug en Europa en grote delen van Azië lagen in puin. En juist op dát dieptepunt van de geschiedenis worden ons de geschriften teruggegeven die ons een nieuw zicht geven op onze eigen christelijke traditie, en die wij ook nog eens bitterhard nodig blijken te hebben als een geestelijk baken en houvast om de weg vanuit het diepste donker naar het licht van een nieuwe tijd te vinden.

We zien in onze tijd dat het kerkelijke christendom begint te sterven. Het instituut kerk blijkt niet wérkelijk meer in staat mensen te inspireren. Maar juist nu worden ons die oude spirituele geschriften in handen gegeven, waarin we inzichten vinden waarmee zoveel mensen in onze tijd wél iets kunnen en waarin zij een nieuwe inspiratie vinden. Wie dat alles beschouwt in de stilte van het eigen hart, wie het overdenkt en mediterend meedraagt, die wordt geraakt door de stille leiding vanuit de geestelijke wereld die achter deze gang van zaken zo voelbaar is.

Maar nu eerst weer even terug naar de vierde eeuw na Christus, toen de spirituele traditie van het christendom verboden en uitgeroeid werd. Vanaf het moment waarop de vervolging begon, is deze traditie ondergronds gegaan. Voortaan kon men alleen nog in het geheim, wanneer men lid was van een geheime groepering of gezelschap, iets horen over die oude spirituele traditie. Maar af en toe kwam deze geheime traditie in de loop van de geschiedenis onverwacht naar boven en kreeg ze een zekere bekendheid. Het meest bekend in onze tijd zijn de Katharen en Albigenzen geworden, die stroming in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië in de 12e en 13e eeuw, die door de (kerkelijke) inquisitie grondig werd uitgeroeid. In deze stroming kwamen de oude spirituele inzichten weer naar boven: dat het in ons leven gaat om de weg naar binnen, dat alle mensen, mannen en vrouwen, volkomen gelijkwaardig zijn aan elkaar en dat er daarom ook geen hiërarchie bestaat, en dat ieder mens bij het gaan van die weg naar binnen in het eigen (ge)weten het antwoord kan vinden op de grote vragen van leven en dood. In deze inspirerende beweging uit de 12e en 13e eeuw mogen we een opleving zien van de inzichten die Maria Magdalena eeuwen geleden, toen ze in Zuid-Frankrijk leefde, in het geheim aan haar leerlingen heeft doorgegeven. De Katholieke Kerk vond in die 12e en 13e eeuw de Katharen een bedreiging en zette, zoals gezegd, de inquisitie (ofwel de kerkelijke rechtbank) aan het werk.[i] Zo werden er in die 13e eeuw één miljoen Katharen vermoord: verbrand, van de rotsen geworpen, levend begraven, levend ingemetseld, gewurgd enzovoort. Die aanhoudende massale moordpartijen tegen een groepering die zich niet verzette maar geweldloosheid als principe kende, had de kerk er voor over om de eigen machtspositie te bewaren en te handhaven!

Niet alleen bij de Katharen en Albigenzen zagen we die oude spirituele christelijke traditie terug, we konden haar door alle eeuwen heen steeds weer zien opleven en naar boven zien komen, bijvoorbeeld bij de Bogomielen, de Waldenzen, de Vrijmetselaars, de Theosofen en de Antroposofen. Maar nu, in onze tijd, is er iets wonderlijks en opvallends gebeurd: die oude, en zó lang ondergronds gebleven en geheim gehouden kennis komt nu met één klap aan het daglicht en is nu zomaar in vele boeken in de boekhandel te vinden op de planken met het schildje ‘esoterie’. Dat is werkelijk iets wonderbaarlijks, dat daar nu op die planken open en bloot al die kennis staat die eeuwenlang alleen maar in het geheim en dikwijls met gevaar voor het eigen leven kon worden doorgegeven! Kennelijk is de tijd aangebroken dat deze kennis niet langer meer geheim hoeft te blijven, maar móet deze daarentegen aan het licht komen, nu zoveel mensen verlangen naar inzicht en naar wéten en nu zovelen op zoek zijn naar een eenvoudige en logische manier om de grote levensgeheimen te doordenken. Kennelijk is eindelijk de tijd aangebroken dat deze oude traditie nu werkelijk iedereen mag gaan inspireren die zich voor haar openstelt. En kennelijk is de macht van het instituut kerk niet sterk genoeg meer om ook nu, net als in het verleden, deze traditie te vervolgen en te vernietigen!

Wat vertelt de esoterische traditie?

–        De esoterische traditie gaat uit van karma en reïncarnatie: je kunt de geheimen van leven en dood niet begrijpen zonder inzicht in het feit dat wij mensen al veel vaker op aarde leefden en waarschijnlijk ook nog heel wat vaker terug zullen komen. Je mag zeggen dat het inzicht in karma en reïncarnatie behoort tot de oorspronkelijke christelijke traditie. De wet van het karma wordt dan ook door iemand als Paulus in de Nieuw-Testamentische brief aan de Galaten nadrukkelijk geformuleerd met de woorden: Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.[ii] En ook elders in de bijbel wordt deze karmische wet op vele verschillende manieren geformuleerd. Eerst later zijn deze inzichten, die Jezus Christus bijvoorbeeld nog deelde met zijn leerlingen, door de kerkelijke traditie verboden en uit het christendom verwijderd.  

–        Daarnaast vertelt de esoterische traditie uitvoerig hoe het leven na onze dood in grote lijnen verloopt: hoe we achtereenvolgens door verschillende geestelijke werelden reizen (de etherische wereld, de astrale wereld en de hogere geestelijke wereld) om uiteindelijk de wereld van het volmaakte licht binnen te gaan.

–        De esoterische traditie vertelt niet alleen uitvoerig hoe de mens nu eigenlijk in elkaar zit (lichaam, ziel en geest), maar vertelt ook uitvoerig hoe de geestelijke wereld in elkaar zit en hoe de wereld van de engelen geordend is. Bij dit laatste baseert zij zich vooral op Paulus die zijn inzichten – die hij bij uittredingen opdeed – in het geheim op de door hem gestichte school in Athene, op de Areopagus, aan zijn leerlingen doorgaf.

–        Centraal in de esoterische traditie staat de inwijdingsweg: hoe kunnen wij zo aan onszelf leren werken dat we innerlijk steeds zuiverder worden en dat het de goddelijke geest, ofwel de innerlijke Christus, daardoor mogelijk wordt in ons werkzaam te worden? Daarbij sluit de esoterische traditie nauw aan bij de voorchristelijke en universele mysterietraditie, waarin de inwijdingsweg eveneens centraal stond. Op allerlei manieren worden ons door de esoterische traditie dan ook aanwijzingen gegeven om heel gericht aan onszelf te leren werken.

–        De esoterische traditie heeft ook een heel eigen inzicht in het bijzondere of het heel unieke van Jezus. Ik vertelde hierboven al dat Jezus in deze traditie niet alleen als een wijsheidsleraar gezien wordt (dat ook), maar dat hij tegelijk gezien wordt als de mens die tot kanaal werd voor de allerhoogste kosmische geest van de liefde, de Christus. Voor de esoterische traditie zijn Jezus van Nazareth en de Christus dan ook heel verschillende wezens, die eerst bij de doop in de Jordaan met elkaar verbonden werden. Jezus is het die het de Christusgeest daarbij mogelijk maakt af te dalen tot in de sfeer van de aarde om hier werkzaam te worden. Het is vooral dit laatste inzicht waardoor ik het geheim van Jezus Christus ook met mijn denken kon vatten en in mij opnemen: zo vond ik eindelijk het inzicht waardoor ik mij niet alleen met mijn hart, maar ook met mijn denken met Jezus Christus kon verbinden.

Mijn oudste broer

Terug naar het begin van dit artikel. Ik vertelde dat ik Jezus Christus heel spontaan ‘mijn oudste broer’ noemde, en dat ik voelde hoe dit antwoord mij gegeven werd. Maar ik vertelde nog niet dat dit antwoord, en dus deze benaming van Jezus Christus, mijn diepste emoties raakte – en mede daardoor een antwoord was dat vanuit het diepst van mijn ziel kwam.

Ik heb in dit leven en in deze incarnatie een oudste broer gekregen. Maar deze broer stierf in 1973 door een hartaanval in de bergen, toen hijzelf 35, en ik 30 jaar oud was. In het jaar na zijn dood verscheen hij mij, gehuld in een stralend licht, tot drie keer toe. En elke keer weer was ik intens (en ik mag wel zeggen: bovenaards) gelukkig vanwege het warme licht dat hem omhulde en dat van hem uitging. De verschijningen van mijn broer zijn het geweest die mij mijn eerste stappen op de spirituele weg deden zetten. Ik kon die bijzondere ervaringen immers op geen enkele manier een plaats in mijn denken geven vanuit de kerkelijke traditie, de theologie, of vanuit zogenaamd moderne levensopvattingen. Het was – alweer – de esoterische traditie die als enige een zinnige uitleg en toelichting kon geven op deze voor mij zo kostbare en allesbeslissende ervaringen.

Mijn broer gaf mij met deze verschijningen na zijn dood het grootste geschenk dat hij mij ooit gegeven heeft. Mijn leven lang zal ik hem voor dat geschenk dankbaar blijven. Dat is iets dat mij blijft verwonderen: dat wij mensen elkaar soms de mooiste geschenken pas ná onze dood geven, vanuit een andere en hogere wereld. Het laat zien dat, waar mensen werkelijk in liefde met elkaar verbonden zijn, de liefde en de verbinding blijft bestaan, ook al leeft de een hier op aarde, en de ander in de geestelijke wereld. Dit geschenk dat mijn broer mij gaf, versterkte de toch al hechte band die wij hadden. Maar nu begrijpt u misschien als lezer(es) waarom het mij zo raakt wanneer ik Jezus Christus ‘mijn oudste broer’ noem. Ik zie dan in gedachten Jezus Christus achter mijn broer staan, en ik voel hoe naar hen beiden de liefde van mijn hart uitgaat. Daarom had ik geen mooiere naam kunnen bedenken voor Jezus Christus, dan juist deze: ‘mijn oudste broer’.

Ik vertel u dit vooral om u duidelijk te maken dat wat ik in dit artikel schrijf, voor mij geen theorie is, maar voortkomt uit een diepe liefde en een innige verbondenheid, zoals ik die voor en met Jezus Christus voel. Maar juist omdat wij in de loop van de laatste eeuwen ook denkende wezens zijn geworden, hebben wij het nodig om ook met ons denken het geheim van Jezus Christus te kunnen omvatten. Het lijkt er in onze tijd op, alsof de weg die vanuit ons hart door ons denken heengaat, de enige weg is waarop wij weer tot een innige verbinding met Jezus Christus kunnen komen. En de esoterische traditie is de enige stroming die het ons met haar inzichten mogelijk maakt deze weg te gaan.  


  1. 1De Inquisitie werd in 1231 door Paus Gregorius IX ingesteld, d.w.z. vaste gerechtshoven tegen de ketters o.l.v. de Dominicanen of Predikheren. De Inquisitie velde een drievoudig vonnis: de ketters die zich bekeerden, ontvingen de gewone kerkelijke boete. Zij, wier oprechtheid in het herroepen van hun dwaling in twijfel werd getrokken, werden tot levenslange kerkerstraf veroordeeld. De hardnekkigen werden overgeleverd aan de wereldlijke rechter en werden meestal op verschillende wijzen ter dood gebracht: op de brandstapel, gevierendeeld, gewurgd, levend ingemetseld of van een afgrond gestort.

[ii] Galaten 6 : 7